
Wat is kunst?
Lev Tolstoi
Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2013
Door Thomas Feijen, historicus
‘Onze kunst is een hoer geworden’, schrijft Tolstoj (1828-1910) teleurgesteld in zijn tweehonderd pagina’s tellende essay Wat is kunst?. Twintig jaar na zijn Anna Karenina probeert Tolstoj te vatten wat kunst precies is en niet is. Een vraag waarop we nog steeds een passend antwoord zoeken. Tolstojs ideeën blijken razend actueel te zijn en op een aantal vlakken is hij verrassend progressief. Voor het eerst is Wat is kunst? vertaald in het Nederlands door Hans Boland; een uitstekende vertaling die vlot leest en het boek het moderne elan geeft dat het verdient.
Als je de vraag stelt wat kunst is, is de kans groot dat het woord ‘schoonheid’ valt. Tolstoj pleit ervoor kunst niet langer te vereenzelvigen met schoonheid. Want wat is schoonheid? Iedereen vindt andere dingen mooi en niemand vindt hetzelfde lelijk. Bovendien kan kunst ook lelijkheid verbeelden. De Mattheüspassie van Johann Sebastian Bach gaat over de kruisiging van Christus en Dido’s lamento geldt als een van de prachtigste aria’s. Schoonheid is dus geen criterium voor kunst. En hoewel persoonlijke smaak een belangrijk element is voor de waardering van kunst, bestaat kunst volgens Tolstoj slechts door de ‘ander’. ‘Kunst bestaat bij de gratie van ons vermogen om te worden aangesproken door de gevoelens van anderen’, zo schrijft hij in 1897.
Mensen (en dieren) hebben immers de bijzondere eigenschap om elkaar te imiteren. We geeuwen als we iemand zien geeuwen, lachen door een aanstekelijke lach en krijgen zelf een brok in de keel als we iemand zien huilen. De kortfilm Ten Minutes Older (1978) van de Letse regisseur Herz Frank toont hoe we de emoties van anderen weerspiegelen. De camera is tien minuten lang gericht op de gezichten van een groep kinderen die naar poppentheater zitten te kijken. De kijker weet niet wat de kinderen zien, alleen dat het een verhaal is dat over goed en kwaad gaat. Maar hun gezichten verraden het schouwspel. Een beklijvend moment in de film is wanneer een jongen heel angstig wordt door hetgeen hij ziet. Hij kijkt met grote, vochtige ogen, houdt zijn hand voor de mond en begint daarna hard te huilen. Als toeschouwer kijk je vol medeleven naar deze hartverscheurende scène. Je voelt mee met het kind, deelt zijn angsten en wilt hem troosten. Dit is wat we nu empathie noemen.
De term Einfühlung werd voor het eerst in 1873 gebruikt door de Duitse filosoof Robert Vischer. Een andere Duitse filosoof, Theodor Lipps, is de grondlegger van de wetenschappelijke theorie ervan. Volgens Lipps is Einfühlung een onbewust proces van het natuurlijk instinct, want het is aangeboren, een innerlijke imitatie. Hierdoor ontstaat er een verbinding tussen de observator en het geobserveerde en begrijpt de mens de geestelijke toestand van de ander doordat hij zichzelf in de ander verplaatst. In 1903 wijdt Lipps een publicatie aan Einfühlung en kunst met zijn Ästhetik: Psychologie des Schönen und der Kunst. Begin jaren negentig van de vorige eeuw ontdekten wetenschappers voor het eerst de spiegelneuronen, die ons in staat stellen ons in te leven. Pas nu ontstaat er door het werk van ethologen als Frans de Waal een consensus dat empathie een wezenlijk kenmerk is van de mens en wordt haar belang algemeen aanvaard. Tolstoj noemt kunst een communicatiemiddel, omdat ze gelijkgestemde gevoelens oproept en bijgevolg mensen verenigt. Kunst is het overbrengen van gevoel.
Kunst wordt vaak omschreven als een spiegel van de tijd. Volgens Tolstoj heeft elke samenleving in de geschiedenis een religieus bewustzijn, ‘een algemeen gedeelde opvatting van wat goed en slecht is’. Kunst die deze gevoelens vertolkt is ‘erkende kunst’. Bij de Grieken en Romeinen was dit de mythologie, in het middeleeuwse Europa het christendom. In 1860 introduceerde Jacob Burckhardt de term ‘renaissance’ om een cesuur met de middeleeuwen aan te brengen. Hiermee ontstond in de negentiende eeuw het idee van een culturele bloeiperiode vanaf de vijftiende eeuw en werden de middeleeuwen als donkere tijden bestempeld. Tolstoj ging in tegen deze tendens en beschuldigde de Renaissance ervan de harmonie tussen kunst en religieus bewustzijn te hebben vernietigd. In de middeleeuwen was er een algemeen gedragen bewustzijn: het christendom. De kunst was christelijk geïnspireerd en werd daarom ook goed bevonden. Maar volgens Tolstoj ontstond in de middeleeuwse samenleving een bovenlaag die dit algemeen gedragen bewustzijn niet langer deelde met het volk. De laatmiddeleeuwse elite ervoer een geloofscrisis en daardoor vervielen de rijken en machtigen tot louter genot. De kunst die werd geproduceerd, stond uitsluitend in dienst van schoonheid en genot. Voor Tolstoj ligt hier de kiem van de misvatting dat kunst per definitie een uiting is van schoonheid.
Wat is kunst dan wel? Volgens Tolstoj zijn er vijf voorwaarden voor echte kunst. Allereerst moet de kunstenaar de tijd vooruit zijn. De kunstenaar maakt op die manier altijd deel uit van een avant-garde. Zijn gevoelens moeten ook ‘diep doorleefd zijn [en] hij moet het verlangen koesteren zijn innerlijk met zijn medemensen te delen’. Tolstoj schrijft wel dat de kunstenaar in omstandigheden moet leven die dit mogelijk maken. Over de aard van deze omstandigheden blijft Tolstoj vaag en hij geeft geen enkel voorbeeld. Net zomin wijdt hij uit over de andere drie voorwaarden; alsof het duidelijk is waarvoor echte kunst staat. De vijfde, laatste, voorwaarde is de gave of het talent. Maar dit vindt hij niet erg belangrijk, want talent komt vaak voor. Wat een echte kunstenaar bijzonder maakt, is dat deze vijf elementen in hem samenkomen. En Tolstoj beseft dat dit uitzonderlijk is.
Kun je leren kunstenaar te zijn? Tolstoj vindt van niet en is daarom tegen het kunstonderwijs. Een kunstenaar vertolkt een persoonlijk gevoel en dat kan niet worden aangeleerd. Tolstoj pleit er wel voor kinderen van jongs af aan te stimuleren muziek te maken of te tekenen, omdat hun intuïtie voor kunst nog niet gecorrumpeerd is. Ze zijn oprecht en hoe oprechter de kunstenaar, hoe sterker ons gevoel voor het kunstwerk is. Tolstoj is dan ook van mening dat volkskunst altijd oprecht is en daardoor sterk. ‘De kunst van de rijken kan niet oprecht zijn, omdat zij in grote stromen wordt geproduceerd door kunstenaars met een eigen agenda, die drijft op baatzucht en ijdelheid.’ Er zijn aldus drie factoren om namaakkunst (Tolstoj noemt het ook ‘pseudokunst’) te onderscheiden van echte kunst en de waarde van kunst te bepalen. Het artistiek product moet de emoties van de kunstenaar bevatten. Daarnaast moet het kunstwerk duidelijk en begrijpelijk zijn vormgegeven. Ten slotte moet het werk oprecht zijn: het moet het resultaat zijn van een innerlijke noodzaak. Als een van deze drie elementen ontbreekt, is het kitsch.
Hedendaagse kunst wordt regelmatig verweten elitair te zijn. Tolstoj had het in zijn tijd ook moeilijk met onder meer de impressionisten, symbolisten, Strauss en Brahms. Al gaf hij zelf aan dat hij er misschien te oud voor geworden was: ‘Wanneer je geboren bent in de eerste helft van deze [negentiende] eeuw en mensen in ere houdt als Goethe, Schiller, Musset, Hugo, Dickens, Beethoven, Chopin, Rafael, Da Vinci, Michelangelo, Delaroche, gaat moderne kunst je algauw boven je petje (…)’. Zowel binnen als buiten de cultuurwereld gaan nu stemmen op om na te denken over de toegankelijkheid van kunst. De financiële crisis zet hiertoe aan, omdat cultuurhuizen meer dan ooit hun bestaansrecht moeten verantwoorden tegenover hun financier: de overheid. Inderdaad zijn sommige culturele instellingen en evenementen geen grote publiekstrekkers, maar het is fundamenteel oneerlijk om kwaliteit met kwantiteit gelijk te stellen. Tabloids verkopen beter dan kwaliteitskranten. De uitdaging is volgens mij ruimte te laten voor experimenten die weinig weerklank vinden onder het brede publiek, en tegelijkertijd zoveel mogelijk mensen te bereiken.
Maar als, zoals Tolstoj stelt, erkende kunst bestaat als het kunstwerk samenvalt met een religieus bewustzijn, is de crisis van de kunstwereld dan geen maatschappelijke crisis? We leven in een tijd waarin religie sterk naar de achtergrond is gedrongen. De West-Europese samenleving is gebaseerd op seculiere principes, die het individu democratie en vrijheden hebben geschonken, maar weinig te maken hebben met moraliteit. Het zijn juist de morele conventies die inherent zijn aan religies, die zorgen voor een bindende factor tussen individuen onderling. Wat we dus missen is een algemeen gedragen bewustzijn. Kunst kan hierin voorzien, omdat ze mensen verbindt. Maar belangrijker is dat we ons niet moeten afvragen wat kunst is. In plaats daarvan moeten we ons de vraag stellen wat voor maatschappij we willen. Meer dan ooit worstelen we met de de vraag hoe we ons leven willen invullen en in welke wereld we willen leven. Te vaak wordt onze samenleving ad hoc aangepast; de oplossing voor een probleem wordt gezocht in de vorm van een wet. Wetten bevatten wel geboden en verboden, maar zijn onvoldoende om onze morele conventies te dragen. Kunst bevat moraliteit: ze gaat over het mens-zijn en hoe we omgaan met onze emoties. Ze zet ons aan het denken, maar bovenal leert ze ons te observeren. Waarom houden we ons geen ideaal samenlevingsmodel voor ogen waar we naar streven? Hier kan de culturele sector aan bijdragen, omdat hij zo goed is in dromen. Kunst toont ook hoe de wereld kan zijn. Zolang het ons aan een gedragen maatschappelijk bewustzijn ontbreekt, zal de culturele sector niet uit zijn crisis raken en zal hij zijn bestaan steeds politiek moeten verantwoorden. De elitaire kunst zal dan van die van het volk gescheiden blijven, terwijl ze elkaar en de samenleving zoveel te bieden hebben en wij kunst zo nodig hebben.
Voor Ten Minutes Older (1978) van Herz Frank, klik hier.