Wat zou Aristoteles doen?
Edith Hall
Ten Have, 2018
Door Derek van Zoonen, promovendus filosofie, Rijksuniversiteit Groningen
De Dalai Lama verzuchtte in een interview eens dat hij zijn westerse vrienden er keer op keer op moet wijzen dat het eigenlijk beter zou zijn als iedereen zich in de zoektocht naar het goede leven tot zijn eigen traditie zou beperken. Wie dat met hem eens is of zich om andere redenen niet tot oosterse wijsheidstradities aangetrokken voelt, vraagt zich wellicht af wat onze eigen traditie dan precies aan levenswijsheid en existentiële sturing te bieden heeft – even afgezien van het christendom, dat door velen inmiddels immers als ouderwets of ontkracht aan de kant gezet is.
Gelukkig kunnen zoekende westerlingen bij de Griekse filosoof Aristoteles (394-322) terecht, zo claimt Edith Hall althans in Wat zou Aristoteles doen? Hoe oude filosofie je leven kan veranderen. De beroemde Britse classica – bij vakgenoten vooral bekend als expert op het gebied van Griekse tragedie en komedie – betoogt in het boek op dolenthousiaste en bevlogen wijze dat we Aristoteles’ filosofie nog steeds als richtsnoer kunnen gebruiken in onze 21e-eeuwse zoektocht naar een geslaagd leven. Halls eigen hunkering naar een goed leven begon, zo vertelt ze in de inleiding, met een serie mislukte pogingen die varieerden van het lezen van allerhande self help-klassiekers tot het experimenteren met boeddhisme, transcendente meditatie en ‘esoterische zaken’ als psychedelica en spiritualisme. Uiteindelijk was het niemand minder dan Aristoteles die haar een ‘werkbaar, interessant en wezenlijk optimistisch moreel systeem’ verschafte. En dat geldt niet alleen voor haar, zo meent Hall, wij kunnen allemaal iets aan de Griekse filosoof hebben: ‘Hoe je er ook voorstaat in je leven, Aristoteles kan je gelukkiger maken […] [en] je leven een wending ten goede geven.’
Wat zou Aristoteles doen? is een aangenaam geschreven, kraakheldere, en toegankelijke inleiding in Aristoteles’ ethiek. Dat niet alleen, het boek weet regelmatig ook een informatief licht te schijnen op moderne filosofische vraagstukken of lastige aspecten van Aristoteles’ complexe, vaak zelfs obscure filosofie. De inleiding en het eerste hoofdstuk over geluk geven bijvoorbeeld een handig overzicht van de verschillende manieren waarop moderne filosofen en psychologen over een geslaagd leven nadenken en het hoofdstuk over potentie bevat een heldere uiteenzetting van Aristoteles’ metafysische ideeën omtrent potentialiteit (dynamis) en actualiteit (energeia). In tien vlot geschreven hoofdstukken bespreekt Hall Aristoteles’ visie op geluk (eudaimonia), potentie, beslissingen, communicatie, zelfkennis, intenties, liefde, gemeenschap, vrije tijd, en sterfelijkheid, daarbij veelvuldig gebruikmakend van een breed scala aan interessante en goed gekozen voorbeelden of vignetten ontleend aan de literatuur, film, geschiedenis, en wetenschap zoals Tolstojs De dood van Ivan Iljitsj, Thoreaus Walden, films van Woody Allen en Ingmar Bergman, Stephen Hawkings ideeën over de uiteindelijke verklaring van het universum in een theory of everything, of de beroemde speeches van Martin Luther King en meerdere Amerikaanse presidenten.
De focus ligt daarbij – helaas, zou ik zeggen – op de (al te) concrete toepassing van Aristoteles’ ethische inzichten op praktische kwesties waar wij, 21e-eeuwse westerse mensen, in het dagelijks leven tegenaan lopen, zoals het schrijven van een sollicitatiebrief, je presenteren in een belangrijk gesprek, het weerstand bieden aan verleidingen, het kiezen van je partner en vrienden, en het analyseren van je eigen karakter. Daarmee verandert Aristoteles in sommige passages in een fanatieke zelfhulpgoeroe die het neoliberale evangelie van de zelfverwerkelijking verkondigt: Hall spreekt – met onverklaarbare hoofdletters – bijvoorbeeld over ons project Goed te Leven en het universele streven naar de Best Mogelijke Versie van Jezelf en lijkt te willen suggereren dat eventueel succes in dit project een keuze is, aangezien ‘bijna iedereen kan besluiten zichzelf naar het geluk toe te denken.’ (cursivering in het origineel).
Het boek heeft door de focus op de praktische toepassing van Aristoteles’ ethiek bovendien een hoog ‘Lieve Mona’ gehalte en doet soms denken aan Beatrijs Ritsema’s ‘Moderne manieren’ rubriek in de Trouw of de ‘Wat zou u doen?’ rubriek in de Volkskrant. De aristoteliaanse adviezen die Hall ons meegeeft zijn bovendien weinig opwindend en vrij braaf, of trappen open deuren in: je moet nooit iets zeggen of schrijven over iemand als je niet bereid zou zijn die uitspraak in het openbaar te doen; overspel is not done (monogame seks ‘levert je misschien minder genot op dan overspelige seks, maar je zult er uiteindelijk wel gelukkiger van worden’); vriendschap die alleen om plezier draait kan geen echte vriendschap zijn; wijn drinken is toegestaan, zolang dat met mate gebeurt (‘geniet, maar drink met mate’ dus); en de aanhef van een academische sollicatiatiebrief moet het aristoteliaanse midden (‘Geachte leden van de sollicitatiecommissie’) houden tussen de extremen ‘Mijne Heren’ en ‘Hallo profs!’ Bertrand Russells verzuchting over precies dit brave karakter van de aristoteliaanse ethiek is blijkbaar nog steeds relevant: ‘[Aristotle’s Nicomachean Ethics] appeals to the respectable middle-aged, and has been used by them, especially since the seventeenth century, to repress the ardours and enthusiasms of the young.’
Bovendien neigt Hall ernaar Aristoteles’ ongemakkelijke opvattingen met de mantel der liefde te bedekken. De ronduit misogyne filosoof beschreef de vrouw als een mislukte man die over een geflopt overwegingsvermogen beschikt en ook nog eens schaamteloos, leugenachtig, en bedrieglijk is; daarnaast gaf hij in zijn Politica een uitgebreid argument om de slavernij te verdedigen als een compleet natuurlijk – en daarmee gerechtvaardigd – fenomeen. ‘Toch is het niet ondenkbaar,’ zo meent Hall, ‘dat hij op andere gedachten gebracht zou kunnen worden, zelfs in zijn eigen tijd.’ Het feit dat Plato – nota bene Aristoteles’ leermeester – in zijn Politeia betoogt dat óók vrouwen filosoof-koning(in) kunnen worden, aangezien ‘talent in gelijke mate over beide seksen verdeeld is en in principe zowel de vrouw als de man wat aanleg betreft voor alle functies in aanmerking komt,’ geeft te denken over het conservatieve karakter van Aristoteles’ denkbeelden.
Ondanks deze kleine uitglijders blijkt Hall vooral toch een bevlogen, goed ingevoerde, en uiterst boeiende gids te zijn die er met Wat zou Aristoteles doen? in geslaagd is een heldere, voor het grote publiek toegankelijke inleiding in Aristoteles’ ethiek te schrijven. Wie bereid is een oogje toe te knijpen op de momenten dat Aristoteles als motivational speaker afgeschilderd wordt aan wiens misogynie we niet zo zwaar hoeven te tillen, die kan een hoop van Halls boek leren en vindt wellicht zelfs existentiële houvast en inspiratie in de optimistische, seculiere, en bovenal down to earth aristoteliaanse ethiek.