detail_Wereldburgers-200-300

Wereldburgers

Wilberry Jakobs en Ida Overdijk
Lemniscaat, Rotterdam, 2009

 

Door Thije Adams, Voormalig directeur Algemeen Cultuurbeleid en directeur Internationale Betrekkingen van het ministerie van OCW

‘Als je nu door een straat van bijna iedere grote Europese stad loopt, kom je meer etnische verscheidenheid tegen dan een antropoloog uit de achttiende eeuw in heel zijn leven.’ Of de vergelijking met een antropoloog uit de achttiende eeuw hout snijdt, laat ik even voor wat het is. Maar los daarvan maakt de observatie van Jonathan Sacks, opperrabbijn in Londen, meteen duidelijk waar deze publicatie over gaat: over de diversiteit in onze wereld en hoe daarmee te leven. ‘Hoe’ inderdaad, niet ‘of’. Want migratie en diversiteit zijn een gegeven. De vraag is wat de beste, verstandigste en fatsoenlijkste manier is om daarmee om te gaan, individueel en als samenleving.

Wereldburgers, met als ondertitel Grote denkers over de toekomst, is het vervolg op een bekroonde serie van de IKON. Het onderliggende materiaal was rijker dan de omroep in zijn tv-programma’s kon tonen. Daarom presenteren Wilberry Jacobs en Ida Overdijk dat nu in de vorm van acht interviews in dit boek, uitgegeven door Lemniscaat. Met voor- en nawoord, en in het midden 80 bladzijden foto’s met tekst, die een indruk moeten geven van de tv-uitzendingen.

Op zichzelf was het een goed idee om deze interviews ook zelfstandig uit te brengen. Iets anders is of de vorm die daarvoor gekozen is, recht doet aan het materiaal. Net als de tv-uitzendingen biedt het boek een dwarsdoorsnede van de interviews aan de hand van vier thema’s: mondialisering, diversiteit, moraal en verlangen naar gebondenheid. Per thema wordt bekeken wat de verschillende deelnemers aan het project daarover te zeggen hebben. Maar het blijft bij een compilatie, een naast elkaar plaatsen van uitspraken, zonder kritische toetsing van de opvattingen van de verschillende geïnterviewden op consistentie of aan de opvattingen van anderen. Zelfs niet waar er overduidelijk sprake is van verschillen.

Ook in het voor- en nawoord vindt die analyse niet plaats. De inleider en de uitleidster hebben de gelegenheid aangegrepen om vooral nog eens te zeggen wat zij er zelf van vinden. Op zichzelf zeker niet onzinnig, maar het maakt de berg aan opvattingen – het boek telt al met al zo’n 350 bladzijden – alleen maar groter, niet overzichtelijker. Juist in een toetsing op interne consistentie en onderlinge divergentie had de meerwaarde van een publicatie als deze kunnen en moeten liggen.

Dit temeer daar bij een combinatie van onderwerpen als mondialisering, diversiteit en moraal permanent een risico op de loer ligt: het risico van de goede bedoelingen. Het thema is groot, de woorden worden ook groot en de warme lucht van sympathie doet de rest. Het leidt tot uitspraken als deze: ‘Ik ben hoopvol. Er is nog veel werk te doen. Maar als we onze vooroordelen en onze propaganda weten te overwinnen en we ons echt openstellen voor anderen, dan zullen we zien dat veel van onze ideeën en gedachten zullen veranderen.’ Goede bedoelingen zijn hier wat water is voor soep: onmisbaar, maar niet voldoende.

Het citaat is van Zainab Al-Suwaij, voorzitter van het American Islamic Congress. Zij tekent ook voor de volgende uitspraak: ‘Uiteindelijk willen we allemaal hetzelfde, (…) waarom doen we dat niet met elkaar? Een simpele remedie, maar zeer ingewikkeld in de weerbarstige realiteit van alledag.’ Dat vermoedde de lezer al.

Zainab Al-Suwaij is ook degene die vertelt wat haar overkwam direct na 11 september 2001, toen haar Amerikaanse collega’s met hoofddoek op kantoor verschenen om haar het gevoel te geven dat zij een van hen was en een van hen bleef. Op dat moment inderdaad een zeer betekenisvol gebaar. Wat de interviewster niet vraagt, is of Zainab Al-Suwaij vervolgens ook, bijvoorbeeld één dag, haar hoofddoek thuis heeft gelaten als gebaar naar haar Amerikaanse collega’s. En als dat niet het geval is, wat je veronderstelt, omdat het verhaal daar anders zeker melding van had gemaakt, waarom dan niet? Waarom kon zij de tegemoetkoming van haar Amerikaanse collega’s niet in symmetrische zin beantwoorden? Wat leert ons dat? En zou zij dat straks na de veranderingen waar in het eerste citaat sprake van is, wel kunnen? Dat zijn de vragen waar de geïnteresseerde lezer nu zo graag een antwoord op had gekregen.

Maar helaas. De volgende vraag in het interview luidde: ‘Hoe voelde u zich in die tijd?’

Voor alle duidelijkheid: Zainab Al-Suwaij heeft zonder enige twijfel goede bedoelingen en handelt daarnaar bovendien. Maar om van haar verhaal iets maken dat echt betekenisvol is, daarvoor is meer nodig dan haar een tijdje aan het woord laten.

Dat geldt helemaal voor Antjie Krog, de ook in Nederland gevierde Zuid-Afrikaanse dichteres. Ook hier geen gebrek aan goede bedoelingen, maar waar is de kritische zin gebleven? Antjie Krog ziet als centraal probleem in onze wereld het westerse individualisme. Van daar naar het westerse kolonialisme – gebrek aan medemenselijkheid – is maar één stap. Nóg een stapje en we zijn bij het gegeven dat, in elk geval begrijpelijk en misschien zelfs terecht, de Derde Wereld nu bij het Westen komt terughalen wat het Westen eeuwenlang uit de Derde Wereld heeft weggehaald. Ja, als je eenmaal het individualisme achter je hebt gelaten, worden vraagstukken van schuld en verantwoordelijkheid opeens buitengewoon eenvoudig. Antjie Krog gaat verder: ‘als je een lening wilt afsluiten, een identiteitsbewijs of een rijbewijs wilt aanvragen: alles gaat uit van het individu,’ zo klaagt zij. Als je dit leest, zou je haar willen adviseren om straks, wanneer het zover is, aan haar nieuwe wereld toch vooral geen ruchtbaarheid te geven. Want voor zij het weet, staat niet alleen het Zuid-Afrikaanse, maar ook ons boevenpak bij haar op de stoep om – het individualisme voorbij – door middel van leningen, met haar identiteitsbewijs, van haar rekening, de eigen portemonnee te vullen. En dat gun je die aardige mevrouw Krog met al haar schuldgevoel toch ook weer niet.

Met Susan Neiman, directeur van het Einstein forum in Potsdam, komt iemand aan het woord die wel heeft begrepen dat je juist goede bedoelingen met een scherp verstand en met precisie in toom moet houden en die bewijst dat morele helderheid – ook de titel van een van haar boeken – geen moment in zweverigheid hoeft te ontaarden.

Ja, politiek links draagt een grote verantwoordelijkheid voor de problemen waar onze wereld momenteel in verkeert. Nee, morele waarden komen niet van God, maar van ons mensen. ‘Tolerantie alleen helpt ons niet verder. Het is geen waarde waarmee je miljoenen jonge mensen over de hele wereld aanspreekt en hun verbeelding en hoop voedt. (…) Eigenlijk denk ik dat pessimisme een heel onheilspellend doel dient. Als je immers gelooft dat de wereld niet beter kan worden, dan hoef je er ook niets aan te doen. (…) Neem het geweld en de vrouwenhaat zoals die in rapmuziek ten gehore wordt gebracht. Valt dat nog onder de vrijheid van meningsuiting?’ Bij Susan Neiman zijn we weg uit de zomp van idées reçues. En wat zou het deze publicatie ten goede zijn gekomen als andere deelnemers aan het project waren uitgedaagd om op haar opvattingen te reageren.

Dat had ook Ian Buruma verdiend, die als publicist wereldwijd grote bekendheid geniet en die hier herhaalt wat al vaker als verwijt is voorgeworpen aan elites, namelijk dat zij te weinig hebben gedaan ‘om na te denken over de spanningen die door de immigratiepolitiek zouden ontstaan in de Nederlandse en Europese steden. Als mensen er klachten over hadden, dan werden ze uitgemaakt voor racisten en dat heeft grote woede gewekt.’ Van deze constatering naar een oplossing is natuurlijk nog een hele stap, maar het kan geen kwaad dat juist ook mensen als Buruma dit soort uitspraken voor hun rekening nemen. Dat legt een goede bodem voor de discussie die daarna komt.

Helemaal een feest voor het denken is de bijdrage van Charles Taylor. Ook hier geen klapwieken op de thermiek van warme woorden richting betere toekomst, maar een nuchtere analyse van de kansen en bedreigingen die immigratie en diversiteit in hun onomkeerbaarheid voor onze samenlevingen met zich meebrengen. Net als Buruma ziet Taylor scherp dat een solide democratie niet zonder een voldoende hecht demos kan. Een puur formele opvatting van democratie, namelijk procedures, spelregels en verder niets, is te weinig. Als de tegenstellingen binnen een samenleving te groot worden, verbrokkelt het idee van een algemeen belang – niet alleen in politiek opzicht. In onze welvaarts- of verzorgingsstaat is dan onmiddellijk de vraag aan de orde naar de onderlinge solidariteit tussen de leden van zo’n samenleving. Of wij, om aan discussies in ons land te refereren, in financiële termen solidair willen zijn met een comazuiper die na een geslaagde zaterdagavond een beroep doet op kostbare medische zorg. Of met iemand die veel te dik is en daardoor permanent een grote kostenpost. Of met een immigrant die niet voldoende gekwalificeerd is voor de arbeidsmarkt en die daardoor ook niet voldoende kan deelnemen aan de samenleving.

Canada, aldus Taylor, staat er op dit punt nog goed voor omdat het in zijn immigratiepolitiek altijd een sterke koppeling heeft gelegd met beroepskwalificaties, maar andere landen zijn in dit opzicht veel kwetsbaarder. Met immigranten die in (te) grote getale aan de kant staan en – maar al te menselijk – de oorzaak daarvan niet in eerste instantie bij zichzelf zoeken, maar bij hun omgeving.

Volgens Taylor zullen we met elkaar op zoek moeten gaan naar een nieuwe collectieve identiteit, die niet berust op etniciteit en die zichzelf niet allereerst ziet als wortelend in het verleden maar die vooral een ontwerp vormt voor een gemeenschappelijke toekomst. Om op die manier ook de onderlinge solidariteit, die momenteel zo sterk onder druk staat, van een nieuwe en meer solide basis te voorzien. Wij staan voor de opgave om, niet meer en niet minder, onszelf en onze samenleving voor een belangrijk deel opnieuw uit te vinden. In een immanente wereld, dat wil zeggen op eigen kracht, zonder verwijzing naar beginselen die buiten onszelf zijn gelegen.

En gaat ons dat lukken? Daarover is Taylor ondubbelzinnig. ‘Als het om mijn eigen samenleving gaat, ben ik inderdaad hoopvol. Maar tegelijkertijd ben ik er vrij zeker van dat sommige samenlevingen door geweld beheerst zullen worden.’ De vraag die dan rest, is hoe je met je samenleving aan de goede kant van de streep terechtkomt. Liefst uiteraard samen met andere, met anderen.

Wanneer ik de eindstand opmaak, dan stel ik vast dat het boek veel bevat dat de moeite waard is. Met een strengere selectie en een betere redactie had de omvang ervan teruggebracht kunnen worden tot iets meer dan de helft; dat zou winst hebben opgeleverd voor de tekst en voor de lezer. Maar ook hier was er waarschijnlijk helaas te weinig tijd om beknopt te zijn.