Who Owns The Future?
Jaron Lanier
Penguin, Allen Lane, 2012
Door Jelte Timmer, junior onderzoeker Rathenau Instituut
Eind jaren ’80, begin jaren ’90 stond de naam van Jaron Lanier gelijk aan virtual reality: Lanier was een pionier op dit gebied, dat door hype en hoop was omgeven. De beloften van de nieuwe digitale wereld lonkten en Lanier zette de eerste stappen. Nu, een jaar of 20, 30 later, is Lanier veel minder optimistisch over de mogelijkheden die de digitale netwerksamenleving heeft gebracht. Dat bleek al uit zijn kritiek op user-generated content in You Are Not a Gadget (2010) en nu ook uit zijn nieuwste boek Who Owns the Future?
Who Owns the Future? bouwt hier en daar voort op You Are Not a Gadget, maar gaat ook nog een flinke stap verder: Lanier analyseert ideologisch hoe onze economie in grote problemen komt door de architectuur van hedendaagse digitale netwerken. Door het digitale-efficiëntiedenken verdwijnen de banen en zekerheden van de economische middenklasse, en vindt een concentratie plaats van geld en macht rond centrale servers van de mensen met de beste computers en de slimste programmeurs – siren servers, zoals Lanier ze noemt. Het moderne internet is zo ingericht dat alleen deze siren servers geld verdienen aan de waardevolle informatie die op het web wordt gecreëerd. Zij monitoren en verzamelen alle informatie die over het netwerk wordt verstuurd. De servers die op het hoogste overzichtsniveau informatie verzamelen, creëren de meeste waarde en hebben de macht om de markt naar hun hand te zetten. Dit zijn de bekende internetreuzen als Google, Facebook en Amazon, maar ook verzekeraars en supermarktketens, zoals Walmart, die informatie over hun klanten verzamelen. De siren servers verdienen miljarden, maar de ‘makers’ van de informatie worden hier niet voor gecompenseerd. Een succesvolle informatie-economie kan volgens Lanier niet drijven op dit principe waarin een kleine groep grof geld verdient aan informatie, terwijl de rest van de samenleving het gratis weggeeft.
Lanier gaat in tegen veel van het gedachtegoed van Silicon Valley en legt knap de pijnpunten en negatieve effecten bloot van systemen die we in eerste instantie toejuichen. Gratis toegang tot educatie is een goed voorbeeld: initiatieven zoals de Khan Academy en Coursera, die colleges van professoren van de beste universiteiten ter wereld digitaal gratis aanbieden, worden in Silicon Valley geprezen om de manier waarop ze de toegang tot educatie vergemakkelijken – een typisch voorbeeld van de Silicon Valley-ideologie van gratis informatie voor iedereen. Voor de korte termijn een prachtig initiatief, maar op langere termijn schaadt het de economie volgens Lanier. Hoe meer onderwijs gratis wordt aangeboden, hoe minder geld universiteiten zullen hebben om personeel aan te nemen en onderzoek te financieren. Hoewel een gratis online opleiding dus op korte termijn voordelig lijkt, schaadt die tegelijk de kansen dat deelnemers later aan een universiteit zouden kunnen werken en vormt het een bedreiging voor de kwaliteit van onderzoek.
Lanier beschrijft hoe het Silicon Valley-denken steeds meer banen doet verdwijnen en sectoren doet krimpen, zoals dat ook in de muzieksector is gebeurd. Alleen de siren servers die diensten gratis aanbieden – of het nu muziek, educatie of gezondheidszorg is – verdienen straks nog aan de informatie die zij verzamelen. De voorbeelden van Lanier zijn pakkend en zijn kritiek op de wereld waar hij, zoals hij meermaals beschrijft, zelf een belangrijk onderdeel van is, is prikkelend om te lezen. Als consultant en nerd heeft hij veel van de grote bedrijven uit Silicon Valley van dichtbij meegemaakt. Hij kent als geen ander de ideologie en denkwijze van de ondernemers en techneuten, die de wereld willen veroveren met hun ideeën.
In de passages over het denken in Silicon Valley is Lanier op zijn sterkst. Als hij de stap wil maken naar theorievorming en een oplossing – een alternatief model voor de digitale wereld – raakt het boek zijn kritische scherpte kwijt. Lanier valt ten prooi aan valkuilen die hij eerder in het boek zelf schetst, zoals het te breed willen toepassen van zijn concept siren servers. Lanier toont zich dan een idealist met een technische blik op de wereld.
Het alternatieve model dat Lanier schetst, komt voort uit zijn bewondering voor Ted Nelson, een relatief onbekende mediatheoreticus, die een radicaal andere benadering van netwerken voorstelt. In zijn denken zou het kopiëren van bestanden nooit een functie van het omgaan met netwerken mogen zijn en zou elk bestand een origineel moeten hebben, waarnaar afgeleide bestanden verwijzen. Ook in Laniers model verwijst informatie altijd naar zijn bron. Iedereen kan op die manier eerlijk gecompenseerd worden voor elke bijdrage die hij levert aan het netwerk. Voor elk stukje informatie dat iemand toevoegt aan het netwerk (bijvoorbeeld een sociaal netwerk), wordt diegene beloond als een ander hierop voortbouwt en eraan verdient. De opbrengst van Facebook van het aggregaat van alle profielen op het netwerk vloeit dan deels terug naar de gebruikers; als iemand een klein stukje van een online video gebruikt, verwijst het nieuw gemaakte bestand altijd naar het origineel; leden van datingsites krijgen een vergoeding als het algoritme van een datingsite iets leert van de succesvolle match die hij maakte tussen een lid en diens nieuwe partner. Zo creëren we volgens Lanier een systeem waarin we betalen voor en verdienen aan de informatie die we gezamenlijk creëren.
Hoe we het huidige internet radicaal moeten omgooien, wordt in het boek niet goed duidelijk. Daarvan is Lanier zich bewust; hij geeft toe de finesses van het systeem nog niet uitgedacht te hebben. Hij merkt bijvoorbeeld op dat, wanneer bij alle digitale informatie die we creëren de gebruiker te traceren is, privacy in het geding kan komen. En binnen het systeem lijkt er weinig ruimte te zijn voor waarde die buiten de wereld van digitale technologie wordt gecreëerd. Zijn oplossing voor de problemen van de huidige netwerktechnologie komt dan ook niet verder dan een ideologische visie op een alternatieve netwerksamenleving, waarin computers via een ingewikkeld systeem waarde herverdelen.
Het is een visie die, zoals je van een geek met roots in Silicon Valley mag verwachten, gebaseerd is op technologie als de oplossing voor onze problemen. Hoewel Lanier zichzelf omschrijft als techno-humanist, ligt de nadruk op het eerste. Mensen zijn in zijn boek voorspelbare wezens die zich rationeel gedragen binnen de regels van een technologisch systeem. Lanier levert met Who Owns the Future? een originele en welkome kritiek op de dominante filosofie van grote technologiebedrijven. Hij stelt belangrijke vragen, maar komt niet met een reële oplossing.