detail_sayer_why_things_matter

Why Things Matter to People

Andrew Sayer
Cambridge University Press, Cambridge, 2011

 

Door Dick Kleinlugtenbelt, Socioloog, filosoof, ethicus, auteur

Mensen hebben een evaluatieve relatie met de wereld. Ze oordelen over wat goed of slecht is op het gebied van gezondheid, relaties, werk, religie of politiek. Die persoonlijke oordelen tonen het diep evaluatieve karakter van de menselijke ervaring. De wereld gaat mensen aan het hart. In Why Things Matter to People probeert Andrew Sayer dit evaluatieve karakter van onze alledaagse ervaringen en de consequenties ervan voor de sociale wetenschappen te begrijpen. De sociale wetenschappen missen de kracht van deze persoonlijke evaluaties. Ze erkennen niet wat belangrijk is voor mensen, zetten hun oordelen tussen haakjes en maken ze los van de dingen waarover ze gaan, alsof de oordelen elke rechtvaardiging missen. Veel sociale wetenschappers verbergen zo de kwetsbare en behoeftige menselijke conditie.

Sayer is helder over het doel van zijn boek. Hij wil recht doen aan de alledaagse normatieve oordelen, aan de emotionele kracht van de ervaring en aan het feit dat wij mensen kunnen opbloeien of lijden. Dit zijn uitdagende kwesties in de hedendaagse politiek, in het onderwijs en de gezondheidszorg. Ze roepen vragen op: hoe dit evaluatieve karakter te begrijpen en te benaderen? Wat maakt ons tot ethische wezens? Wat belemmert de sociale wetenschapper het evaluatieve karakter van het alledaagse leven te erkennen? Hoe kan de sociale wetenschap vruchtbaar gebruikmaken van een eigen evaluatieve relatie met de wereld? Sayer bespreekt deze vragen overtuigend door ze uit te leggen en te verhelderen. Hij toont daarbij een gedegen inzicht te hebben in de diverse standpunten. Een apart hoofdstuk wijdt Sayer aan waardigheid. Zijn eigen, op het humanisme geïnspireerde mening steekt hij niet onder stoelen of banken. Het is jammer dat hij de consequenties van zijn kritische gezichtspunt alleen uitwerkt voor de sociale wetenschappen en niet voor de politiek of het onderwijs. Daar ligt een mooie uitdaging.

Wat belemmert de sociale wetenschappen recht te doen aan de evaluatieve relatie die mensen met de wereld hebben? Volgens Sayer zijn er twee soorten obstakels: het gehanteerde onderscheid tussen feit en waarde, en in het verlengde daarvan tussen zijn en behoren, rede en emotie, mens en dier, en het niet onderkennen van de menselijke natuur. De eerste van die soorten obstakels, het onderscheid tussen feit en waarde, is cruciaal. Waardeoordelen worden vaak gezien als arbitrair, subjectief, privaat en onschendbaar. Ze liggen voor velen buiten de scope van de rede en zouden de objectiviteit in de weg staan. Sayer is het hier hartgrondig mee oneens: voor hem zijn deze persoonlijke evaluaties belangrijke bronnen van inzicht. Het zijn indicatoren voor menselijk lijden en het zich al dan niet kunnen ontwikkelen. Er heerst een hardnekkig misverstand dat waarden en emoties tegengesteld zijn aan de rede, aan de objectieve feiten.

We kunnen, zo stelt Sayer, wel degelijk alleszins redelijk over waardeoordelen praten. Maar hier komt het tweede obstakel naar voren. Wil je redelijk over waarden praten, dan heb je volgens Sayer eerst een visie nodig op de menselijke natuur, op wat mensen nodig hebben om op te bloeien of te lijden. Zo’n visie wil nog wel eens ontbreken in de sociale wetenschappen. Sayers filosofische antropologie erkent zowel het gemeenschappelijke als de verschillen tussen mensen en focust op de relatie tussen beide. Hij bespreekt een elftal kenmerken van de menselijke conditie. Die maken duidelijk waarom mensen bezorgd zijn over het sociaal en maatschappelijk leven. Een wezenlijk kenmerk van mensen is ‘incompleetheid’: elk mens moet steeds opnieuw mens worden. Mens worden is onzeker, afhankelijk van de weg die je volgt en het heeft een open einde. Alle mensen hebben allerlei soorten capaciteiten om zich te ontwikkelen. Omdat we kwetsbaar, gebrekkig, afhankelijk en behoeftig blijven, hebben we een evaluatieve relatie met de wereld. Voor de ontwikkeling van capaciteiten is zorg essentieel: zowel het geven als het ontvangen van zorg. Sayer wijst erop dat variatie cruciaal is voor onze evolutie. Het heeft geen zin om bepaalde variaties als on- of minder natuurlijk te beschrijven; ze vinden allemaal plaats binnen de menselijke natuur. We blijven redelijke dieren, niet in staat om aan de natuur te ontsnappen.

Het begrijpen van de morele dimensie van het leven vraagt volgens Sayer om een benadering van onderaf en niet om het ontwikkelen van normatieve, idealistische, filosofische theorieën. Een benadering van onderaf besteedt aandacht aan morele sentimenten, aan deugden, ondeugden en karakter, aan de wijze waarop morele sensibiliteit ontwikkeld is, aan elementen die direct verbonden zijn met de sociale context en aan het wel- en ziek zijn. Het gaat om krachtige evaluaties, waarin het morele verbonden is met de situatie. Zo zijn morele sentimenten of emoties belangrijke bronnen van informatie over ons gedrag en dat van anderen, en zijn ze verbonden met welzijn. Emoties conflicteren niet met de rede. Ze zijn een onderdeel van het redelijke denken en fundamenteel voor ons ethisch en onethisch gedrag en ons vermogen te oordelen.

Hoe redelijk over waarden te praten? Dat kan met behulp van de praktische rede. Deze is verbonden met zijn object, met praktijken. De rede wordt disfunctioneel als hij gescheiden van zijn object opereert. We maken volgens Sayer onvoldoende gebruik van de praktische rede. De politiek, de gezondheidszorg, het onderwijs en de wetenschappers richten zich te veel op de instrumentele rede en op een middel-doelrationaliteit. Sayer accentueert andere vormen van praktische wijsheid, meer gericht op de doelen dan de middelen (de wijze waarop mensen hun doelen volgen), meer gericht op het particuliere dan het algemene (de specifieke persoonlijke behoeften, vermogens, kwetsbaarheden en omstandigheden van mensen), altijd verbonden met ethische standpunten door recht te doen aan de situatie en oog te hebben voor wat mensen raakt. Een kritische sociale wetenschap moet het lef hebben om, naast het beschrijven, begrijpen en verklaren, ook evaluatief te zijn door gebruik te maken van normatieve standpunten, concepten van het goede.