Wim Kok
Marnix Krop
Prometheus, 2019
Niet geliefd, des te meer gerespecteerd
Door Sander van Walsum, historicus en verslaggever/commentator van de Volkskrant
Erg scheutig met anekdotes is Marnix Krop niet geweest in zijn biografie van Wim Kok. Met deze zuinigheid heeft hij de attentiewaarde van de kleine terzijdes echter aanmerkelijk verhoogd. Bijvoorbeeld als hij te spreken komt over de pogingen die PvdA-prominenten ondernamen om hem te interesseren in het partijleiderschap – na de implosie van het vreugdeloze kabinet Van Agt II (een coalitie van CDA, PvdA en D66) in 1982. ‘Soms stond, wanneer Kok thuiskwam, Van den Berg (toenmalig partijvoorzitter Max van den Berg, SvW) in de keuken al met vrouw Rita of zoon André te praten om vervolgens tegenover hem nog eens over het partijleiderschap te beginnen.’
Je ziet het helemaal voor je: een redderende Rita tussen optrekkende dampen, Van den Berg die zich met een biertje aan de keukentafel heeft geïnstalleerd, en Kok die zich – na zijn Opel Kadett op de kleine oprit te hebben gemanoeuvreerd – met enige tegenzin voegt naar de hem opgedrongen rol als gastheer. Kok wist op dat moment zelf nog niet of hij de ambitie had Den Uyl op te volgen. Hij wist ook niet of Den Uyl wel plaats voor hem wilde maken, en of de partijtop daarmee zou instemmen. Sterker: Den Uyl wist zelf niet eens wat hij wilde. In de strijd om het partijleiderschap zette hij Kok in als troefkaart om andere pretendenten op afstand te houden en tijd voor zichzelf te winnen.
Wim Kok, onzeker over zijn eigen kwaliteiten en over zijn positie in de partij die hij mogelijk zou gaan leiden, was wreed onderworpen aan een krachtenspel waarop hij zelf hoegenaamd geen invloed had. Een ‘eb- en vloedbeweging’, noemt Krop het. Tijdens een van de gevechtspauzes in de opvolgingsstrijd maakte Kok dan ook zijn belangstelling kenbaar voor een positie die hem beduidend meer trok: het burgemeesterschap van Groningen. Deze vluchtpoging had echter een averechts effect: met de gedachte ‘als hij in Groningen zit, zijn we hem kwijt’ deed Den Uyl – op voorspraak van Van den Berg – een klemmend beroep op Kok om zich voor de opvolging beschikbaar te stellen.
Uit plichtsbesef tegenover de partij die zijn partij eigenlijk (nog) helemaal niet was, trad hij in de voetsporen van een man wiens schoenen – meende hij zelf – een paar maten te groot voor hem waren. Want Kok wist van zichzelf ‘dat hij van nature niet de beste is’, zoals journalist Jan Tromp in 1994 schreef bij zijn aantreden als minister-president – een positie die hij langer zou bekleden dan zijn geëerbiedigde voorganger had gedaan.
Jurist en politicoloog Marnix Krop, oud-ambassadeur in Warschau en Berlijn, blijkt uitstekend toegerust als biograaf van Wim Kok. Van zijn stilistische zwier moet hij het niet zozeer hebben. Maar daar staat veel tegenover. Krop, die in de jaren tachtig adjunct-directeur was van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, staat dicht genoeg bij die partij om haar wederwaardigheden te kunnen beschrijven en haar hoofdacteurs overtuigend te kunnen kenschetsen. Maar hij was nooit deelgenoot van de partijrevoltes en de strategische manoeuvres die hij beschrijft. Hij kan er dus zonder wrok of een overmaat aan persoonlijke betrokkenheid over schrijven. Er zijn geen rekeningen te vereffenen of reputaties die beschermd dan wel hersteld moeten worden. Kom daar maar eens om bij de PvdA, een partij die van oudsher wordt geplaagd door broedertwist, richtingenstrijd en een engagement waar de omgangsvormen nogal eens onder te lijden hebben.
Als relatieve buitenstaander moet Krop een zekere zielsverwantschap hebben gevoeld met de hoofdpersoon van zijn biografie. Wim Kok was maar zelden ‘one of the guys’ – bijna ongeacht het gremium waarvan hij deel uitmaakte. ‘Vrienden had hij niet echt’, schrijft Krop, ‘vijanden nog minder’. Op de openbare lagere school van Bergambacht was hij doorgaans het eerst klaar met proefwerken, ‘maar zijn klasgenoten liet hij niet afkijken: hij draaide zijn werkblad om’. Daarmee maak je jezelf niet per se geliefd. Op Nyenrode, de ‘business school’ die hij bezocht na de glansrijke afsluiting van de hbs in Gouda, onttrok hij zich goeddeels aan het op corporale leest geschoeide gezelligheidsleven.
Als voorzitter van de FNV – waar hij zich meer thuis lijkt te hebben gevoeld dan in de politiek – maakte hij zich los van de (in die kringen gangbare) opvatting dat de economische crisis van de late jaren zeventig en vroege jaren tachtig ‘niet onze crisis was’. Hij meende, met andere woorden, dat de vakbeweging met loonmatiging een bijdrage moest leveren aan het rendementsherstel van het bedrijfsleven. In 1982 kreeg die zienswijze haar beslag in het Akkoord van Wassenaar – de geboorteakte van het poldermodel. Binnen ‘de Amsterdamse vleugel’ van de PvdA oogstte hij er kritiek en onbegrip mee: met zijn inschikkelijkheid droeg hij bij aan het welslagen van het vermaledijde kabinet Lubbers I.
Ook als – aarzelende en onzekere – leider van de PvdA probeerde hij, om het enigszins gechargeerd uit te drukken, in het gevlij te komen bij Lubbers. Niet omdat hij zo sympathiseerde met diens beleid, maar om de PvdA te kwalificeren als ‘natuurlijke regeringspartij’ – het aanvaardbare alternatief voor de zittende coalitiepartner VVD. Zijn flirt resulteerde in het derde kabinet Lubbers (1989-1994), waarbinnen Kok de portefeuille van Financiën beheerde. Wederom uit strategische overwegingen: op deze post kon Kok zich als betrouwbaar beheerder van ’s lands schatkist manifesteren.
Kok liep voor zijn eigen troepen uit met zijn vaststelling dat ‘het onder de paraplu van Vader Staat wel erg vol (was) geworden’, en met de versobering van de WAO waartoe dit inzicht aanleiding gaf. In zijn ‘Nijmeegse rede’ van 1989 nam hij een voorschot op het beleid dat hij zelf na het afschudden van zijn ‘ideologische veren’ zou gaan voeren. De sociaaldemocratie heeft, zo bezwoer hij, ‘een scherp oog voor overreglementering door de overheid, voor de noodzaak van een stringente bewaking van het financieringstekort en sanering van de staatsschuld, voor de wederkerigheid van plichten en rechten in de sociale zekerheid’. Hiermee maakte hij de geesten rijp voor de paarse kabinetten, coalities met de liberale partijen VVD en D66 die eerder nog onbestaanbaar werden geacht.
Het volgende, in 2022 te verschijnen, deel van de biografie zal Koks jaren als regeringsleider beslaan. Wim Kok overleed tijdens de voorbereiding daarvan, maar dit zal vermoedelijk geen stijlbreuk tussen beide delen tot gevolg hebben. In het eerste deel wordt de hoofdpersoon maar zelden sprekend opgevoerd. Het vervolg zal, wat dat betreft, meer van hetzelfde zijn. En dat is een aanbeveling voor lezers die niet zozeer geïnteresseerd zijn in persoonlijke observaties of psychologische processen, maar in de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen die in belangrijke mate zijn vormgegeven door deze taaie, aarzelende en nukkige man die nooit geliefd was, maar des te meer werd gerespecteerd.