detail_5500fa866379c0.64436154

Zwarte Aarde

Timothy Snyder
Ambo Anthos, Amsterdam, 2015

 

Door Barend Blom

We begrijpen de aard van de Holocaust niet en trekken er daarom de verkeerde lessen uit. Dat is de gewaagde stelling in Timothy Snyders nieuwe boek Zwarte Aarde. Geschiedenis van de Holocaust. Snyder gaat in tegen het beeld van een geïndustrialiseerd, onpersoonlijk moordproces dat het gevolg is van een bureaucratische staat. De Holocaust als routinematig moorden, de opmars van de moderne tijd, of zelfs het einde van de verlichting. De Holocaust gelijkgesteld aan Auschwitz.

Snyder probeert te verklaren waarom toen Auschwitz een vernietigingskamp werd, de meeste joodse slachtoffers al waren doodgeschoten. Niet door fanatieke nazi’s in het midden van het Reich, maar door gewone mensen, veelal niet eens Duitsers, in het pas veroverde Oost-Europa. Een Oost-Europa dat bovendien niet antisemitischer was dan West-Europa. De kern van zijn betoog is dat het niet de staat was, maar juist het gebrek aan staatsinstituties dat de Holocaust mogelijk maakte.

Dat percentueel de meeste Poolse joden omkwamen moeten we dus niet verklaren

door antisemitisme onder de Poolse bevolking, maar doordat Polen na de verovering niet meer gezien werd als zelfstandige staat. Het werd een kolonie die bekendstond als het Gouvernement-Generaal. ‘De centrale regering werd vernietigd, de Poolse wet afgeschaft en van de Poolse staat werd gezegd dat deze nooit had bestaan.’ Het burgerrecht kon hier veel sneller worden vervangen door anti-joodse onderdrukking. Joden konden geen bescherming van de wet meer genieten, konden in getto’s worden opgesloten en van hun bezittingen worden beroofd. De plaatselijke autoriteiten werden persoonlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het rassenbeleid. Niet langer was het doel rust en orde te bewaren. In plaats daarvan werden ze er verantwoordelijk voor het buiten de wet plaatsen van de joden: ‘Een conventionele staat die naar een geweldsmonopolie streefde werd vernietigd door een raciaal bewind dat ernaar streefde anarchie te kanaliseren.’

Het grootschalige moorden zou daar beginnen waar de staat niet eenmaal was vernietigd, maar tweemaal, in de delen van Polen, Oekraïne en de Baltische staten die als gevolg van het Molotov-Ribbentroppact eerst door de Sovjet-Unie waren bezet en vervolgens, na de oorlogsverklaring aan de Sovjet-Unie in 1941, door nazi-Duitsland. Door de Sovjets waren de staatsinstanties al vernietigd en was de elite ‘gezuiverd’. Ook werden alle conventionele eigendomsrechten overhoop gehaald, waarvan relatief veel joden het slachtoffer waren geworden. De nazi’s boden een uitkomst voor hen die hiervan geprofiteerd hadden: de collaborateurs van de Sovjets konden hun loyaliteit bewijzen aan de nieuwe bezetter door het vermoorden van joden. Belangrijker dan antisemitisme waren politieke overwegingen.

Wanneer Snyder zijn betoog generaliseert, boet hij aan overtuigingskracht in. Snyder stelt dat het percentage joden dat per land werd vermoord afhing van de mate van soevereiniteit van de bezette staat. Toegang tot welke magere vorm van staatsburgerschap ook, en bijkomende vertragende bureaucratie, waren volgens Snyder de beslissende factoren die de uiteenlopende percentages van joden die de Holocaust overleefden kunnen verklaren. Hij trekt daarmee zijn conclusies van Oost-Europa door naar heel Europa.

De Nederlandse situatie, waar driekwart van de joden omkwam, past slecht in dit plaatje. Maar, stelt Snyder: ‘Nederland benaderde binnen West-Europa het meest een situatie van stateloosheid.’ Hij doelt op het vertrek van de Nederlandse regering naar Londen en de daaropvolgende zeggenschap van de ss over het binnenlands beleid. Hiermee stelt Snyder stateloosheid gelijk aan de macht van de nazi’s. In veel gevallen, ook in Oost-Europa, lijkt niet zozeer het gebrek aan staat als wel de mate waarin de nazi’s de macht konden overnemen de doorslaggevende factor voor het al dan niet overleven van joden.

Niettemin is Snyders werk belangrijk. Omdat hij ons herinnert aan het belang van inzicht in de situatie in Oost-Europa om de Holocaust te begrijpen. Omdat hij zich verzet tegen het beeld dat antisemitisme een afdoende verklaring zou zijn voor de grootschaligheid van het moorden in Oost-Europa. En omdat hij ons nog eens wijst op de gevaren van het stateloos maken van burgers. Met uitzondering van de onnodig lange uitwijdingen over de Poolse verhouding tot het zionisme weet Snyder in heldere taal de omstandigheden uit de doeken te doen die leidden tot de verschrikkingen in Oost-Europa. Snyder brengt echter weinig nieuws. Al in 1963 schreef Hannah Arendt: ‘Alleen met staatloze mensen kon je doen wat je wilde.’ En Snyder zelf behandelde in zijn eerdere boek Bloedlanden al veel van dezelfde thema’s.

Helaas is het juist waar Snyder verder gaat dat hij niet weet te overtuigen. Wat schuurt is het doortrekken van zijn analyse naar West-Europa, maar vooral het willen verklaren van de vernietiging van staten uit een vooropgezet, allesomvattend wereldbeeld van Hitler. Snyder stelt dat Hitler een ‘ecologisch anarchist’ was die streefde naar een ‘oersituatie’ waarin het Duitse ras zijn superioriteit kon tonen. De joden verstoorden de natuurlijke orde omdat ze als ‘non-ras’ niet naar een habitat streefden. Snyder wijdt zijn inleiding aan de ideeën van Hitler, maar werkt dit vervolgens niet verder uit. Het gedachtegoed van Hitler wordt nooit concreet verbonden met de chaotische situatie in Oost-Europa. Nooit weet Snyder te overtuigen dat de gecreëerde anarchie voor Hitler niet onverwacht kwam en zelfs gewenst was.

Ongelukkigerwijs volgen alle lessen die hij trekt wel uit zijn interpretatie van Hitlers wereldbeeld. In plaats van ons te herinneren aan de gevaren van het ontnemen of onthouden van bescherming van een staat – een les die nog lang niet geleerd is – komt Snyder met de profetische waarschuwing dat er weleens bloed kan gaan vloeien als de gevolgen van klimaatverandering pijnlijker worden. Net als Hitler, waarschuwt Snyder, zijn er ook vandaag de dag machten, van China tot Rusland, van rechts Amerika tot Afrikaanse dictators, die de natuur en de politiek gelijk kunnen gaan stellen. Ze zouden de pijnlijke gevolgen van klimaatverandering als excuus kunnen gaan gebruiken voor het zoeken naar Lebensraum. Waarbij weleens nieuwe zondebokken zouden kunnen ontstaan: ‘Voor een probleem op wereldwijde schaal, zoals klimaatveranderingen, zijn natuurlijk mondiale oplossingen nodig, en een zo’n voor de hand liggende oplossing is een mondiale vijand aanwijzen.’ Terugkijkend verklaart Snyder de genocide in Rwanda als het gevolg van een ecologische crisis. Een verklaring die voorbijgaat aan de complexe locale omstandigheden.

Hoewel aan vele, zo niet alle genocides een economische of ecologische crisis vooraf gaat is dit nooit een afdoende verklaring. Niemand zal de Holocaust puur vanuit de economische crisis in de jaren dertig verklaren. Crisissituaties zullen altijd blijven voorkomen, maar het zijn juist de factoren die het mogelijk maken dat een crisis uitloopt op genocide die als waarschuwing kunnen dienen, niet de analyse dat crisissituaties tot geweldsuitbarstingen kunnen leiden. Snyder stelt: ‘Omdat de wereld complexer is dan een enkel land of een enkele stad, is de neiging des te groter om de een of andere passe-partout te vinden om alles te kunnen begrijpen.’ Het is de profeet die ons vertelt vooral niet naar hem te luisteren.