Fascisme, populisme en het verval van het Westen
Door Antonio Scurati. Dit essay verscheen in 2023 in Nexus 94, ‘De toekomst van de westerse beschaving’. Bestel hier een papieren exemplaar.
Deze tekst wordt u gratis aangeboden ter kennismaking. Smaakt hij naar meer? Word dan Nexus-lid.
Het spook van het verval waart rond in Europa. Dat doet het nu al twee eeuwen. Sinds de filosofie van de Duitse Romantiek op zoek ging naar de ware betekenis van iedere menselijke uiting binnen het kader van het concrete historische moment en de omgeving waarin ze zich voordoet. Sindsdien wordt de logica waarmee deze waarheid van de geschiedenis in de geschiedenis naar voren komt, in een polemiek met het verlichtingsdenken als het gelijktijdig optreden van vooruitgang en ondergang gezien. Het idee van Verval — het idee zelf en het bijbehorende sentiment — is een constante in deze academische visie op de geschiedenis; telkens als daarin de vooruitstrevende hoop een bittere wending neemt, telkens als de verlokkende hypothese van de zelfbevrijding van de mens via de progressieve en dialectische rationaliteit van zijn eigen relatie met de natuur plaatsmaakt voor het weemoedig getob van het laatmoderne zelfbesef, zien we het spook van het Verval terugkeren. Op die sombere middagen beschouwt het Westen zichzelf weer als het Avondland. Ten onder gaan wordt dan — zoals Nietzsche wilde — weer ons lot.
Het lijdt geen twijfel dat het idee en het sentiment van het Verval de laatste jaren en decennia — de eerste van de nieuwe eeuw en het millennium — in Europa opvallend zijn versterkt. Die discussie van ons rond de denkbeeldige dialoog tussen Van Gogh en Nietzsche, briljant op touw gezet door Rob Riemen, komt mij voor als een meerstemmige bespiegeling over het Verval van de westerse cultuur en samenleving, en met name die van Europa.
De stelling dat er in de westerse cultuur en samenleving een diepgaand verval gaande is, wordt aannemelijk door enkele verontrustende, onbetwistbare politiek-sociale verschijnselen. Na decennia met een sterk evolutionaire, progressieve inslag — die nu een korte tussenpoos dreigen te gaan lijken — worden de samenlevingen van vele, misschien wel alle West-Europese staten opgeschrikt door sterk reactionaire en antidemocratische krachten die in diverse vormen een heropleving zijn van het twintigste-eeuwse conflict tussen totalitaire staten en liberale democratieën, met name dat tussen fascisme en democratie.
Terwijl ik deze regels schrijf, volgt mijn land, Italië, opnieuw een laboratorium van voorhoedepolitiek (of misschien de voorhoede van achterhoedepolitiek), tot in de brandendste actualiteit de echo van de geschiedenis van de vroege twintigste eeuw en levert het zich over aan een regering van vrouwen, mannen, bewegingen en partijen die expliciet wortelen in de politieke erfenis van het fascisme.
Welnu, samen met u wil ik graag proberen een blik te werpen op deze erfenis van het historische fascisme of liever van het historische heden, want het heden dat wij tegenwoordig beleven, vormt de geschiedenis van Italië en ook de geschiedenis van Europa die stoelt op het historische fascisme.
Met het oog daarop moet ik één ding vooropstellen: ik heb nooit behoord tot die groep intellectuelen, kunstenaars, politici die de laatste jaren in Italië alarm geslagen hebben wegens de terugkeer van het fascisme, wanneer dat alarm wees op het gevaar voor het voortbestaan van de democratie door een mogelijke terugkeer van de openlijke fascisten. In Italië, evenals in Nederland, evenals in de andere Europese landen, bestaat een gezelschap van openlijk neofascistische en neonazistische verenigingen, groepen, bewegingen. Dat zijn, voor de duidelijkheid, mensen die Hitlers verjaardag vieren. Het is een vrij uitgebreid, semi-illegaal gezelschap; het is complex en uitgesproken, niet bijzonder talrijk, maar niet geheel en al marginaal en residuaal. Het is een gezelschap dat de laatste jaren, vooral bij de verkiezingen van 2018, in Italië op enkele punten een bondgenootschap heeft gesloten met sommige regeringspartijen. Maar desondanks, en ondanks het feit dat de vertegenwoordigers van dit gezelschap zich vaak bezondigen aan niet alleen verbaal, maar ook fysiek en zelfs crimineel geweld, heb ik nooit gemeend en meen ik ook nu nog niet dat het ware gevaar voor de democratie wordt gevormd door hen, dat wil zeggen door de terugkeer van de zwarthemden, van degenen die zich openlijk tot een fascist van de 21e eeuw verklaren, van degenen die openlijk de Romeinse groet brengen, van degenen die met kaalgeschoren koppen rondlopen, van degenen die vuisten en knuppels gebruiken. Dat zijn uiteraard fenomenen die ik laaghartig en gruwelijk vind en die strafrechtelijk moeten worden aangepakt.
Persoonlijk heb ik daarentegen altijd gemeend dat provocatie van of gevaar voor de democratie in deze tijd niet het voortbestaan van die democratie bedreigt, er dus geen existentieel gevaar voor vormt. Ik heb nooit gedacht of gezegd dat de honderdste verjaardag van de Mars op Rome, die vorig jaar op 28 oktober is herdacht, het gevaar van een omverwerping, van een onderdrukking van de democratie met zich mee kon brengen. De vergelijking tussen de Mars op Rome en de verkiezingsoverwinning van Fratelli d’Italia, door sommigen voorgesteld als een ‘tweede Mars op Rome’, heb ik altijd een suggestieve, maar ongefundeerde vergelijking gevonden. Niettemin bespeur ik enige jaren, en bespeurde ik al voordat de Italiaanse politiek deze extreemrechtse partij aan het bewind bracht, her en der in heel Europa een vorm van provocatie van en gevaar voor de kwaliteit van de democratie. Voor de kwaliteit van het democratische leven, niet voor het voortbestaan ervan. Een gevaar dat afkomstig is van die brede groep massapartijen en -bewegingen, met een dus talrijke aanhang, niet enkel onder de minderheden en soms zelfs onder de meerderheid, die wij doorgaans populisten of soevereinen noemen. En hier is naar mijn mening ook de afstammings- of verwantschapslijn aan te wijzen — geen rechte, maar een kronkelige, grillige lijn die decennialang onder de oppervlakte blijft en dan weer opduikt — tussen Benito Mussolini en de hedendaagse politiek.
Dit is mijn stelling en ik geef er dadelijk uitleg aan: ik denk niet dat de politieke leiders die — zowel in Italië als in Spanje, Duitsland, Frankrijk, de Verenigde Staten en Brazilië — een uitdaging vormen voor de democratie zoals wij die tot dusver hebben gekend, dus de volledige democratie, de liberale parlementaire democratie, afstammelingen zijn van de fascist Mussolini. Ik meen wel dat ze afstammelingen zijn van de populist Mussolini.
Want dit is de tweede hiermee verbonden stelling: volgens mij was Mussolini niet alleen de bedenker van het fascisme, eerst de stichter van de Fasci di combattimento en toen van de Nationale Fascistische Partij, maar was hij tevens de man achter de politieke praktijk en de vorm van politieke communicatie die wij nu ‘soevereinistisch populisme’ noemen.
Dit houdt in dat het bij deze beleden of beweerde leiders hun afstamming van de populist Mussolini niet noodzakelijkerwijs om een bewuste, biografische, dat wil zeggen in hun politieke leven vastgelegde afstamming hoeft te gaan, het kan ook een onbewuste, indirecte afstamming zijn. Niettemin is het een afstamming die wij, als we de politiek en de politieke communicatie van veel van deze leiders van hedendaagse populistische en soevereinistische bewegingen analyseren, in heldere taal in hun gedachten, woorden, handelingen en omissies terugvinden.
Om deze stelling te onderbouwen begin ik met twee anekdoten.
De eerste stamt uit 18 maart 1919. De Eerste Wereldoorlog is al een paar maanden afgelopen, deze apocalyps die de hele Europese beschaving in de modder en het bloed van de loopgraven heeft meegesleurd. Zoals de grote Franse dichter Paul Valéry na de Eerste Wereldoorlog zei: ‘Wij beschavingen, wij weten inmiddels dat we vergankelijk zijn.’[1] Welnu, de oorlog is al een paar maanden afgelopen, Italië behoort tot de overwinnende landen, al heeft het een hoge prijs in mensenlevens betaald en in Milaan, de stad waar ik al jaren woon, worden de Cinque Giornate herdacht. De Cinque Giornate, de Vijf Dagen, vormden de opstand van de Milanese bevolking tegen de Oostenrijkse bezetter in 1848, een van de oermomenten in het ontwakingsproces dat zou leiden tot de eenwording van Italië, tot het ontstaan van de Italiaanse natie. En zo wordt dus op de Piazza Cinque Giornate in Milaan de Italiaanse eenwording herdacht, de oorsprong van de natie, wanneer een jongeman — een nog jonge, vurige politicus en even vurige journalist, tot voor de oorlog een van de geliefdste leiders van de radicale vleugel van de revolutionaire socialistische partij en daarna smadelijk uit dezelfde partij gezet — zich met de Milanezen op het plein bevindt. Deze jonge politieke leider is op zoek naar een nieuwe weg, naar een nieuw volk, nadat het socialistische volk zich tegen hem heeft gekeerd en hem nu haat, en hij heet Benito Mussolini. Benito Mussolini is dus een zwerver op zoek naar een weg naar de macht, een acteur op zoek naar een nieuw publiek, een politicus op zoek naar een nieuw volk, met achter zich alle schepen die hij heeft verbrand en voor zich een door zijn socialistische oud-kameraden opgerichte muur van haat. Welnu, die dag op de Piazza Cinque Giornate heeft Mussolini een van zijn vele, te vele — dat moet gezegd — formidabele invallen. Wat doet hij? Onverwachts klimt hij op de vrachtwagen van de Arditi.
Wie zijn die Arditi? De Arditi vormden aanvalstroepen, speciale aanvalseenheden van het Italiaanse leger die in de jaren van de Eerste Wereldoorlog als ware helden gevierd werden door de patriottische propaganda. Rond deze commando’s was een ware mythe van het arditisme ontstaan. Bedenk dat er in Italië nu nog zegswijzen bestaan waarin de mythe van de Arditi doorklinkt, al is degene die ze bezigt zich er niet van bewust. Bijvoorbeeld wanneer een Italiaanse student wil aangeven dat hij vastberaden is, zeker van zijn zaak, kan hij zomaar zeggen: ‘Ik ga dit tentamen doen met het mes tussen de tanden.’ Waarom zegt hij dat zo? Omdat de vechter in de mythologische iconografie van de Arditi werd voorgesteld als iemand die de vijandelijke loopgraaf aanviel met zijn hemd open op zijn borst — dus tegen de militaire kledingvoorschriften in — met in de ene hand een handgranaat, in de andere een pistool en het mes, ‘het Latijnse wapen bij uitstek’, zou Mussolini zeggen, tussen de tanden.
De Arditi zijn tijdens de oorlog door de nationalistische propaganda als helden gevierd en bejubeld, maar werden na afloop van de oorlog aan de kant gezet en zelfs onderworpen aan een soort vernederend verlof: ze moesten marslopen in de regen, in de achterhoeden, zij die nooit de loopgraven in hoefden, die nooit hoefden te marcheren; bovendien zijn ze afgezwaaid zonder sier, zonder eerbetoon, bijna in het geniep. Waarom? Omdat geweld hun beroep was, vaak waren het gewone misdadigers — niet altijd, maar vaak wel — die konden kiezen tussen de gevangenis en de aanvalstroepen; en als je mannen traint om van geweld te leven, dan is het daarna lastig om ze in het burgerleven te herintroduceren, en dus worden ze een beetje opzijgeschoven, zelfs vernederd. En Mussolini heeft geen volk, hij is op zoek naar een nieuw publiek. Dat vindt hij op de Piazza Cinque Giornate, op een van die open vrachtwagens waarmee de Arditi naar het front werden gebracht als ze de vijandelijke stellingen moesten aanvallen. Welnu, Mussolini heeft dit inzicht: deze beroepsoorlogvoerders die nu niemand meer wil omdat er vrede heerst, zijn bijna verworpenen, veronachtzaamden, oorlogshonden op zoek naar een baas. En dan roept Mussolini hen bij zich, hij springt op hun vrachtwagen. Hij springt er letterlijk op, niet alleen bij wijze van spreken.
Wat gebeurt er daarna? De volgende scène — vergeef de romancier — voltrekt zich in het café. Het café, grote glazen wijn, gezang, soldatenkoren, kameraadschappelijke rituelen, mannen onder elkaar, klappen op de schouders, handdrukken, zwerende Arditi die Mussolini hun trouw beloven (bedenk dat Mussolini een heel bekende verschijning was, hij was een gevierd demagoog, dus hij was zogezegd beroemd). En Mussolini, die in het vervolg alles en iedereen stelselmatig zal bedriegen, te beginnen bij zichzelf, verklaart zich trouw aan de Arditi en komt voor hen op in zijn krant — hij was eigenaar van een krant, Il Popolo d’Italia –, vanaf zijn podium, waar hij zijn afkeuring uit over de weinig ruimhartige of roemrijke bejegening die hun toevalt van de Italiaanse staat.
Welnu, dit is een van de wortels van het fascisme, de meest canonieke; want deze oorlogvoerders, bloeddorstig als jachthonden, niet in staat weer een leven van vrede, een burgerleven aan te gaan, die nu leven van en voor geweld, zullen de eerste kern van de fascistische knokploegen vormen.
Op 18 maart 1919, de herdenking van de Cinque Giornate, springt Mussolini op de wagen van de Arditi. Dit is de eerste scène van het fascisme, de ‘oerscène’. De week daarop voltrekt zich de tweede (die doorgaans als de eerste wordt gezien). Een week later, op 23 maart 1919, heeft de ware stichting van het fascisme plaats, de oprichtingsvergadering van de Fasci di combattimento op de Piazza San Sepolcro in Milaan.
Laten we eens kijken. Hoeveel mensen zijn er aanwezig in de zaal van de handelsvereniging, die voor de gelegenheid door Mussolini is gehuurd? Amper honderd. Een kleine honderd. Een totaal fiasco. Zo wordt het fascisme geboren. Onder deze honderd zijn ook bekende personages, ook talentvolle kunstenaars, ook een paar industriëlen, maar er zijn vooral beroepsgeweldplegers, Arditi.
Geweld zal altijd de blinkende oorsprong van het fascisme blijven en zal het op elk moment vergezellen, tot aan het einde van de apocalyptische avondschemering van de Tweede Wereldoorlog.
Om deze oorsprong te begrijpen moet u weten dat het kantoor van Il Popolo d’Italia, de krant van Benito Mussolini, in de fascistische mythologie werd bestempeld als het hol nummer twee, niet nummer één. Het hol nummer één was het kantoor van de Associazione Milanese Arditi d’Italia, dat zich in de Via della Cerva bevond, in de ruimte achter een proeflokaal (dat gek genoeg nog bestaat). Het vertrekpunt, nummer één, zijn de Arditi, is het geweld. Aan de oorsprong van het fascisme, aan de basis daarvan, ligt de ervaring in de loopgraven, liggen drie jaren van eten, roken en slapen tussen de ontbindende lijken van medestrijders. Dat is de ervaring waarop de fascistische antropologie berust.
Maar als we alleen bij deze oorsprong stilstonden, zouden we het fascisme niet begrijpen. Mussolini verkrachtte Italië met de Arditi en de knokploegleden, maar hij verkrachtte het niet alleen, hij verleidde het ook. Italië en daarna de wereld. En laten we niet vergeten dat Mussolini het voorbeeld van Adolf Hitler was; vandaar dat Adolf Hitler hem altijd vereerde en hem altijd toegewijd was.
Er is een tweede oorsprong, een tweede wortel van het fascisme om voor ogen te houden, willen we niet het gevaar lopen het niet te begrijpen. Deze tweede oorsprong ligt vervat in een andere anekdote.
Het is 17 november 1919, een paar maanden na de herdenking van de Cinque Giornate. In Italië worden de eerste naoorlogse vrije politieke verkiezingen gehouden — vrij in zoverre er alleen door mannen wordt gestemd, wat eigenlijk al genoeg is om ze niet democratisch te vinden. Het klimaat is het klimaat van iemand die zich op het punt voelt staan een aanslag te plegen op de geschiedenis, van iemand die voelt dat alles kan gebeuren. De wereldoorlog is net achter de rug, drie vorstenhuizen die vijf eeuwen lang over Europa hebben geheerst, zijn binnen luttele weken gevallen, de socialistische beweging kondigt de wereldwijde revolutie aan; die in Rusland is al gevoerd; alles kan. Het is een koortsachtige sfeer. Mussolini heeft zich voor de eerste keer kandidaat gesteld met een lijst van de beweging die hij een paar maanden eerder met slechts honderd personen op de Piazza San Sepolcro heeft opgericht. Het is nog niet de Nationale Fascistische Partij, het is de beweging van de Fasci di combattimento. Op deze lijst staan enkele grote Italianen vermeld: niet alleen Mussolini, die heel bekend is; maar ook Filippo Tommaso Marinetti, de uitvinder van het futurisme, een op zijn manier geniale man; en Arturo Toscanini, de grote dirigent, een maestro die een paar jaar later een van de internationale symbolen van het antifascisme zal worden, maar die in deze koortsachtige sfeer met belangstelling kijkt naar die onstuimige jongemannen die de oude wereld omver willen werpen, en die hen zelfs geldelijk ondersteunt.
Pas op. Hoe heet de lijst waarmee de eerste fascisten zich kandidaat stellen voor de verkiezingen? Die lijst, met symbool en al gepresenteerd, heet de Thévenot-lijst. Wat was de Thévenot? Dat was een bom, een handgranaat. De fascisten stelden zich bij de democratische verkiezingen dus kandidaat met een lijst waarvan het verkiezingssymbool een handgranaat was die de aanvalstroepen gebruikten in de Eerste Wereldoorlog.
Wat is de verkiezingsuitslag voor Mussolini? Een ramp, een verpletterende nederlaag. De lijst van de Fasci di combattimento krijgt in heel Italië slechts 4600 stemmen. 4600, een schijntje. Niemand verkozen, ook Mussolini niet. Mussolini krijgt 2200 voorkeurstemmen. De Italiaanse Socialistische Partij, de partij waaruit Mussolini is voortgekomen, waar hij uit is gezet en die nu zijn vijand nummer één is, krijgt meer dan 1,3 miljoen stemmen. U ziet de wanverhouding. Enerzijds heb je 1,3 miljoen stemmen, een overweldigend succes, de volksmassa’s die allemaal onder een gemeenschappelijke banier optrekken, de Zon van de Toekomst, de Hoop van Morgen, en anderzijds die paar haveloze, krankzinnige, gewelddadige veteranen. 4600 stemmen met een handgranaat als symbool.
Op deze datum denken velen dat het met Mussolini als politicus afgelopen is. De socialistische oud-kameraden ensceneren onder de ramen van de Via Paolo da Cannobio, waar de krant van Mussolini is gevestigd, een denkbeeldige begrafenis met een open kist en een pop die lijkt op de hoofdredacteur. Om de verrader, de verslagen oud-kameraad voor schut te zetten. De volgende dag verschijnt er in Avanti! — de krant van het socialisme, een onvervalst uithangbord — een kort berichtje met wat wij nu ‘fake news’ zouden noemen: ‘In de Naviglio [een kanalenstelsel dat destijds door Milaan liep] een onbekend lijk gevonden. Sommigen menen dat het dat van Benito Mussolini is.’
De hoofdredacteur van de Corriere della Sera, een van de belangrijkste exponenten van de Italiaanse vrije gedachte van die tijd, bemiddelt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken om Benito Mussolini, die in de gevangenis zit, vrij te krijgen. Waarom zit Mussolini in de gevangenis? Wat is er gebeurd? Daags na de verkiezingen zijn er bij een inval van de carabinieri in het kantoor van Il Popolo d’Italia pistolen en handgranaten gevonden. Daarom is Benito Mussolini aangehouden. Ziehier dus de genadeslag — na de verzengende verkiezingsnederlaag –, een slag die het fascisme in de kiem had kunnen smoren. Het fascisme had al bij zijn ontstaan kunnen eindigen ware het niet dat de hoofdredacteur van de Corriere della Sera het ministerie van Binnenlandse Zaken belt en zegt: ‘Zeg, laat die Mussolini vrij! Het is al een uitgestotene, het is al een wrak; laten we geen martelaar van hem maken.’ En vanuit Rome laten ze hem vrij.
Mussolini ziet zichzelf als mislukt. Tegenover zijn maîtresse en mentrix in die tijd, een zeer ontwikkelde vrouw, Margherita Sarfatti, lucht hij zijn hart en zegt: ‘Afgelopen, afgelopen met de politiek! Ik kan er niet meer tegen, ik heb er mijn buik van vol: ik kies een ander vak. Ik kan straatmuzikant worden,’ hij fiedelde immers een beetje op de viool, ‘ik kan komedies schrijven, ik kan een roman schrijven’ (Joost mag weten waarom iemand een roman wil gaan schrijven als hij niet weet wat hij moet beginnen). La Sarfatti troost hem, beurt hem op en Mussolini keert op zijn schreden terug.
Welnu, op 19 november 1919 wordt Mussolini door iedereen, te beginnen bij zichzelf, als een politieke mislukking gezien. Op 28 oktober 1922, nog geen drie, maar twee jaar en elf maanden later, bestijgt Mussolini, in de slaapwagen van Milaan naar Rome gereisd, waar hij ontboden is door de Italiaanse koning Victor Emmanuel iii — moge zijn nagedachtenis altijd vol smaad en schande zijn — de marmeren trappen van het Quirinaal — een koninklijk paleis — en ontvangt hij, de zoon van een smid, geboren in een gehucht bij een afgelegen dorp in de provincie, op slechts 39-jarige leeftijd van Zijne Majesteit de opdracht om zijn eerste regering te vormen. Dat gebeurt een kleine drie jaar na de rampzalige verkiezingen van 1919 en zijn arrestatie, op het hoogtepunt van de zogeheten Mars op Rome.
Nu is de kwestie: hoe kon het dat deze man, jong voor die tijd — in oktober 1922 is Mussolini 39 jaar en dat maakt hem tot de jongste regeringsleider van Europa, misschien wel van de wereld –, de zoon van een smid, dus de zoon van het volk, met bijna geen ruggensteun, vanuit het niets verschenen, verbannen uit de socialistische partij, dat wil zeggen de zegevierende politieke beweging, door iedereen drie jaar eerder nog als een politieke mislukking gezien, hoe kon het nu dat die zich opgewerkt had naar de macht?
Het antwoord ligt misschien in de anekdote die ik u heb verteld over maart 1919, het moment waarop hij op de vrachtwagen van de Arditi springt: geweld, politiek geweld, moorddadig geweld. En het is beslist een antwoord dat nooit vergeten mag worden, maar ik vrees dat het niet voldoende is om te verklaren wat er is gebeurd, om het onverklaarbare te verklaren. We moeten niet alleen naar Mussolini de verkrachter van Italië kijken, maar ook naar Mussolini de verleider ervan, en Mussolini de verleider valt niet samen met de fascist — met zijn fascistische gezicht –, maar met zijn populistische gezicht.
En hier stel ik u een soort decaloog voor, of nou ja, een pentaloog, van wat een populist… tot populist maakt. ‘Populisme’ is immers ook een dubbelzinnig woord dat vaak op een onduidelijke, vage manier wordt gebruikt. Als ik Benito Mussolini in narratieve zin probeer te begrijpen, denk ik vanuit mijn gezichtspunt bij hem vijf kenmerken te hebben getraceerd die de politieke vorm van het populisme en vooral het leiderschap ervan bepalen, die kenmerken die hem samen met het knokploegengeweld in staat stelden Italië te verleiden na het te hebben verkracht en zelfs terwijl hij het verkrachtte.
Regel één van het populisme: de populistische leider stelt ‘ik ben het volk’. En omgekeerd, met een grammaticale kramp, stelt hij ‘het volk ben ik’. Het woord zelf zegt het al: ‘populist’, ik ben het volk, het volk ben ik. Dat omnivore ‘ik’ gaat vooraf aan iedere gedachte, argumentatie, aan ieder verzoek en politiek programma; het zorgt voor een heel sterk personalistisch accent. De intrede in de politiek van dit ‘omnivore ik’ wordt aangekondigd door een revolutie in het journalistieke taalgebruik. Die zult u ontdekken als u de op hun manier krachtige, indrukwekkende artikelen leest van de journalist Mussolini, die de journalistiek van toen op haar kop zetten. Voordat Mussolini zijn krant oprichtte, werd hij in 1912 uit de provincie gehaald om Avanti!, de krant van de socialisten, te leiden, dezelfde krant die de protofascistische knokploegleden in april 1919 in brand staken.
Laten we eens naar de taalrevolutie kijken die Mussolini in de journalistiek teweegbrengt. Allereerst korte zinnen. Kort, heel kort, met een elementaire zinsbouw. Onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp. Elke zin een gedenkwaardige, citeerbare uitspraak, elke zin een slogan. Elke zin geschikt om uit de context te lichten. Geen bekommernis om de historische samenhang met wat er een dag, een maand, een jaar eerder door hemzelf is gezegd, noch met wat er de volgende dag en die daarna zal worden gezegd; geen bekommernis om ontologische samenhang, dat wil zeggen om woorden die verankerd zijn in de realiteit; en al die klinkende beweringen met een nadrukkelijk ‘ik’ ervoor: ik zeg, ik beweer, ik beloof, ik dreig… ik. Het personalisme. Het taalkundige personalisme komt in de plaats van het complexe, controversiële, discursieve pluralisme. Sommigen zouden kunnen zeggen dat die artikelen voorboden vormden van tweets. En ze zouden er niet naast zitten.
Ik. Ik ben het volk. En Mussolini was weliswaar de zoon van het volk, maar wat deze bewering betreft, geldt ook altijd als het ware vooruitlopend het omgekeerde: het volk ben ik. Het volk, de miljoenen individuele levens die eerst tot een massa zijn gereduceerd en toen in één persoon zijn gecomprimeerd.
Vanzelfsprekend volstaat dit om het populisme te definiëren als een sterke antidemocratische tendens. Volks, hypervolks, dus antidemocratisch. Want als ik het volk ben en het volk ben ik, dan is iedereen die niet met mij is, die niet bij het volk hoort, die is dan tegen het volk, die valt buiten het volk, buiten de gemeenschap, die is er een vijand van. Dit eerste gegeven, de eerste regel van het populisme, brengt een sterke antiparlementaire argumentatie met zich mee — dat zullen we aan het slot zien –, want het parlement vertegenwoordigt uiteraard de veelheid in de respectieve verscheidenheid: de talloze verschillen, de vele standpunten, het ene tegen het andere, tegenovergesteld, onderscheiden, onherleidbaar… maar als ik het volk ben en het volk ben ik, dan is het parlement tijdverspilling, is het een corrupte, pathologische, chronisch zinloze bende.
De tweede door Benito Mussolini bedachte regel van het populisme is leiden door te volgen. Mussolini heeft een formidabel inzicht in wat de politiek zal worden in het massatijdperk, dat destijds begon en nu tot volle wasdom komt. Mussolini begrijpt dat in het massatijdperk de massa niet geleid zal worden door een leider die haar voor zal gaan, die voor haar zal staan, zoals het Engelse woord leader zou suggereren, maar dat ze onder de controle, de bereidwilligheid zal staan van die leider die in staat is de massa te leiden door haar te volgen, een stap achter haar aan.
Denken we aan een van de beroemdste, klinkendste slogans van het fascisme (die eigenlijk zijn oorsprong vindt in de Franse Revolutie, ja, in de contrarevolutie van de Vendée). Een slogan die vaak op muren, op hoekhuizen staat. Wat verkondigde de Leider van het fascisme met die slogan? ‘Als ik opruk, volg mij; als ik terugwijk, dood mij; als ik word gedood, wreek mij.’ Door deze slogan zou het dus lijken alsof Mussolini het volk leidt door ervoor te staan, het voor te gaan. Nee. Dit was de officiële retoriek. Mussolini zei trots over zichzelf: ‘Ik ben de man van later’; ofwel ik kom even later op het politieke toneel. Ik ga niet voor, ik volg. Wat betekent dat in duidelijke taal? Het betekent dat de populistische leider, zoals Mussolini er oorspronkelijk een is, geen eigen ideeën heeft, hij heeft geen rotsvaste overtuigingen, hij kent geen trouw, geen loyaliteit, hij kent geen langetermijnstrategieën, hij leidt de massa niet naar een ver, hooggestemd doel dat hij wel ziet, maar de massa niet. Integendeel, de populistische leider kent alleen tactiek en geen enkele strategie, hij is zuiver tact, pragmatisme, opportunisme, hij heeft geen enkele inhoud, hij is een vat, een houder, een ‘holle man’ die de tactische suprematie van de leegte uitoefent. Als je leeg bent, heb je geen principes, heb je geen dingen waar je in gelooft, heb je geen loyaliteiten, heb je geen ideeën… In de politiek ben je een tactische winnaar. Je bent een winnaar, omdat dat lege vat zich vult met wat het hoort, ruikt, waarneemt terwijl het achter staat, even later komt. Als jij een menigte volgt, als je even na de massa komt, als je een stap achterblijft (niet twee, want dat zijn er te veel), wat neem je er dan van waar? De ideeën, de verwachtingen, de gesprekken met en zonder de gezichtsuitdrukkingen? Nee, die zijn je allemaal voor. Je neemt de stemmingen waar, stemmingen die je opmerkt met je neus, niet met je hoofd en brein. Met je reuk. En Mussolini wist dat. Hij zei van zichzelf: ‘Er is niets aan te doen, ik ben net als een dier, ik ruik de tijd die komt.’
Het populistische leiderschap regeert een massa door die niet voor te gaan, maar te volgen, niet door eigen principes of ideeën, door regeringscriteria te hebben, niet door plannen te hebben. Een van de kenmerken van Mussolini uit de beginjaren was zijn verachting voor plannen. ‘Plannen zijn kladpapier,’ zei hij, ‘die laten we aan de socialisten over, aan hun eindeloze theoretische discussies.’ Ik vul me met de stemmingen van de mensen. En als je het leven, ook het private, maar vooral het politieke leven terugschroeft tot de stemmingen, niet tot de ideeën, de redeneringen, de overtuigingen, de principes, maar tot de stemmingen ervan, dan schroef je het bijna altijd terug tot de slechte stemmingen.
Wat is de overheersende slechte stemming van het tot zijn stemming teruggeschroefde leven? Angst. Angst en rancune. Dat is het derde punt. Een populistische leider praktiseert een politiek van angst. Hier stuiten we op een ander vooruitziend, winnend inzicht van de populistische Mussolini.
Mussolini, we zeiden het al, kwam voort uit de socialistische partij en de socialistische partij was de partij van de hoop, die tegen gewone mensen zei: ‘Het leven van je kinderen kan beter worden dan het jouwe, en dat van je kleinkinderen beter dan dat van je kinderen.’ Het wereldwijde symbool van het socialisme was de Zon van de Toekomst, de stralende zon voor een beter morgen. Het socialisme beloofde de massa vernederden en gekwetsten een morgen vol hoop, een toekomst van verlossing en gerechtigheid. Mussolini kende die belofte heel goed, maar was ervan uitgesloten, uitgebannen, uitgestoten en hij wist dus heel goed dat hij geen politiek van hoop kon praktiseren. De politiek van hoop was voor hem afgesloten en hij, in zijn hunkering naar een andere weg die hem naar de macht leidde, begreep dat er één politieke hartstocht bestaat die machtiger is dan hoop, en dat is angst.
In 1919 hoopten miljoenen vrouwen en mannen op een betere toekomst, maar die miljoenen vrouwen en mannen, vooral mannen, hadden de laatste drie, vier jaar vol angst doorgebracht in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, waar je de vijand bijna nooit zag, waar de Dood zonder dat je het doorhad vanuit de lucht op je neerregende met de bombardementen, waar je de Dood onzichtbaar en ongrijpbaar in je longen kreeg ingeblazen. De mannen hadden angst gegeten, gerookt, gedronken, en die angst ging in het burgerleven met hen mee. En eenmaal weer thuis, waar waren ze toen bang voor? Voor de hoopvolle verwachting van de anderen. De kleine burgerij, die veel te verliezen had, was bang voor de hoopvolle verwachting van de socialisten, van de revolutie. Ze waren bang voor die toekomst van verlossing van alle onrecht. Mussolini, destijds uitgebannen van de socialistische hoop, zet in zijn naoorlogse propaganda alles in op zijn tegenstander: hij blaast de angst aan, voedt hem, vergroot hem uit: het socialisme is barbarij, het socialisme is de pest, het socialisme is de horde van een indringer die ons land bedreigt.
‘Hoe kun je nu spreken van indringer?’ werpt de ratio tegen. ‘Die socialisten zijn Italianen, je was zelf ook socialist, ze zijn naast je opgegroeid, je hebt met ze gespeeld op het plein. Ze hebben gevochten in de loopgraven…’ En de fascistische propaganda werpt tegen: ‘Het zijn geen Italianen, want de Italiaanse socialisten hebben de Russische Revolutie als voorbeeld, als ideaal, en daardoor zijn het dragers van de “Aziatische pest”: het zijn buitenlandse indringers op het grondgebied van de natie.’
En hier komt een paragraafje, een codicil bij het derde principe, dat de politiek van hoop vervangt door de politiek van angst. De populist kan een alchemistische reactie teweegbrengen tussen angst en haat. Eerst druppelt hij angst in, hij blaast de angst bij de mensen aan, de sombere hartstochten, de gevoelens van teleurstelling, van verraad, die zovelen na hun oorlogsstrijd hebben ondervonden bij hun terugkeer in het vaderland, waar ze niet kregen wat hun was beloofd, waar ze geen werk vonden, waar het leven duur was, de prijzen hemelhoog stegen, waar je moeite moest doen om benzine te krijgen, om de huizen te verwarmen. De populist blaast de angst eerst aan, maar maakt dan deze tweede manoeuvre. Hij zegt: ‘De dreiging is heel ernstig, onontkoombaar, dodelijk; het gevaar zijn de socialisten; dat zijn buitenlanders, ze willen ons land binnendringen; het zijn buitenlanders, maar ze zijn gelegerd op ons grondgebied. Je moet bang voor ze zijn.’ Maar dan zegt dat kwaadaardige stemmetje erbij: ‘Maar je moet niet bang voor ze zijn, je moet ze haten; ze vrezen is niet genoeg, je moet ze haten.’ Het populistische evangelie nodigt dus uit om van een passief, reactief, depressief sentiment, namelijk angst, over te stappen op een actief, expansief en euforisch makend sentiment als haat. Hebt u ooit geprobeerd iemand te haten? Als je iemand haat, voel je je levend — net als wanneer je hem liefhebt, en misschien nog meer. Het is een treurige waarheid, maar als we deze dingen niet onderkennen, begrijpen we niets van het fascisme van toen en evenmin van de populisten van nu.
En nu volgt het winnende spelplan en dat is het vierde punt, waarmee ik bijna tot de afronding kom. Het heet ‘handige simplificatie van de hedendaagse complexiteit’.
Wat Mussolini goed begreep, is dat de moderne mens zich verpletterd, beklemd voelde door de enorme complexiteit van ons leven, zoals grote denkers uit de negentiende eeuw al hadden ingezien. We denken aan Hegel, die in de Fenomenologie van de geest beschrijft hoe het moderne individu zich als een vliegje verstrikt in het web van de hedendaagse complexiteit: hoe meer hij beweegt, hoe meer het net zich rond hem sluit. Mussolini begreep dat op een veel grovere manier, want hij was beslist geen filosoof. En hij begreep nog iets: dat er niet alleen fysieke hardheid is die de tegenstander fysiek vernietigt, maar dat een verharding van het politieke leven daarnaast het denken en het complexe redeneren vernietigt, en dat dat allemaal enorm opluchtend werkt voor de massa. En daarom luidt de propaganda ook: de werkelijkheid is niet complex, zoals de oude liberalen beweren, die het idee van de evenredige parlementaire vertegenwoordiging prediken; de werkelijkheid is niet zo ingewikkeld als de socialisten vertellen met hun duistere theorieën, met hun marxistische doctrine, structuur, superstructuur, meerwaarde enzovoort, enzovoort. De werkelijkheid is veel eenvoudiger. Alles is te herleiden tot één probleem, dat ene probleem is terug te brengen tot één vijand, die vijand wordt herkend in een buitenlander, een buitenlandse indringer. De buitenlandse indringer kan dood. Probleem opgelost.
Honderd jaar geleden werd de versimpelende vijand van het fascistische populisme herkend in de socialist. Nu in de immigrant.
Binnen dit simplificerende perspectief speelt het hele politieke leven zich af rond de aanwezigheid van een te haten vijand. En hier treedt een perspectiefwisseling op, naar het winnende spelplan. Het verleidelijke, kwaadaardige stemmetje fluistert: je hoeft niet achter je te kijken, je hoeft niet bang naar de lucht boven je, naar het bos naast je te turen. De dood komt niet, zoals in de loopgraven, van alle kanten, onzichtbaar, onbekend, ontastbaar. Je hoeft alleen voor je uit te kijken. Daar is je vijand, de socialistische indringer en hier, naast je, sta ik, de fascist met de knuppel. De hele werkelijkheid wordt tot dit punt teruggebracht.
Wat een zucht van verlichting! Het leven is zo simpel: het is voldoende om de socialist te haten; hier naast me staat de fascist met de knuppel om hem in elkaar te slaan. Waar is het parlement met zijn moeizame complexiteit dan voor nodig?
En niet toevallig is deze argumentatie, deze felle antiparlementaire argumentatie, die het parlement afschildert als iets onnodig ingewikkelds, een oord van corruptie en bedrog, een rem op de politieke besluitvorming, in eerste aanzet een kenmerk van alle populistische bewegingen. Al in 1919 definieert het archetype van iedere volgende populistische leider, Benito Mussolini, de pas ontstane beweging van de Fasci di combattimento als een ‘tegenpartij’, in woorden die honderd jaar later in bijna alle populistische bewegingen, van rechts en links, weerklinken; hij zegt van zichzelf: ‘Ik bedrijf geen politiek. Ik bedrijf tegenpolitiek.’ Slogans van een eeuw geleden, maar vandaag nog altijd goed; hij schildert het parlement van Rome, Montecitorio, af als een plek van ‘mummies’. Mummies, oude, gebalsemde lijken, die buiten de werkelijkheid staan, corrupt, aftands; en hij sluit zijn verovering van de macht af met een werkelijke en symbolische mars op het democratische parlement, een aanval op het hart van de democratie (de zogeheten ‘Mars op Rome’).
Laten we ten slotte terugkeren naar het begin. Uit dit alles spreekt een voorkeur voor de dictatuur boven de democratie; een voorkeur waarvan Mussolini openlijk getuigt, terwijl de populisten van nu die versluieren, al laten ze niet na het vertrouwen in de democratische instituties te ondermijnen. Het verschil tussen de populisten van nu en de fascistische populisten van Mussolini is dat die van nu geen fysiek knokploegengeweld uitoefenen, ze bewegen zich binnen de regels van het democratische spel en winnen de verkiezingen (behalve dat ze bij verlies het parlement bestormen, zoals in de Verenigde Staten en Brazilië is gebeurd). Het is hoe dan ook geen gering verschil. Niettemin vormen de populistische bewegingen, zelfs als ze niet uitlopen op fysieke agressie, een bedreiging voor de kwaliteit en volledigheid van het democratische leven door hun minachting voor de democratische instituties, vooral in dit specifieke parlementaire geval, en vallen ze altijd weer terug op de centrale rol van de voorman, de leider over wie we het in het begin hadden, oefenen ze die bedreiging uit via die leider die de belichaming van het volk zou zijn, die Leider die niet voorgaat, maar volgt, die een politiek van angst bedrijft om die dan te veranderen in haat, die een handige versimpeling van de complexe werkelijkheid bewerkstelligt en die via zijn eigen lichaam spreekt.
Dit is de laatste, grote uitvinding van Mussolini. Herinnert u zich de jaren zeventig nog? De protestbewegingen van die jaren theoretiseerden en praktiseerden ‘de politieke waarde van het lichaam’. Mussolini deed dat veel eerder; al in de jaren twintig van de twintigste eeuw stelde hij het lichaam in het middelpunt van het politieke toneel. Beroemd zijn de beelden van de Duce met ontbloot bovenlijf, die graan dorst te midden van de boeren (‘kameraad machinist’, ‘het dorsen begint’), van Mussolini die zwemt, Mussolini die gesticuleert op een manier die op ons overdreven, potsierlijk overkomt. En dit heeft de aanleiding gegeven tot een van de voornaamste misverstanden omtrent een geduchte dictator die al te vaak is afgedaan als een komisch, lachwekkend, karikaturaal personage. Niets van dat al: ook bij het gesticuleren oefent Mussolini zijn kwaadaardige politieke talent uit. Hij begrijpt dat politieke communicatie in het massatijdperk geen communicatie zal zijn die van hoofd tot hoofd verloopt, die zich, voortkomend uit het denken, tot het denken richt, maar een bijna fysieke interactie die vanuit het lichaam van de leider tot het lichaam van zijn electoraat spreekt.
En als de politiek, het collectieve leven van een land deze weg inslaat en alles belichaamd wordt door dit soort leider, dan kun je dat lichaam uiteindelijk niet aanraken, niet bereiken, niet analyseren. Vooral kun je het niet ter discussie stellen. Je kunt het alleen vereren, zoals miljoenen Italianen deden met Mussolini, of je kunt het haten, haten en afslachten. Zoals de Italianen ook met Mussolini deden aan het eind van zijn traject.
Vertaling Jan van der Haar
[1] Paul Valéry, ‘De crisis van de geest’, vert. Jeanne Holierhoek, in Nexus 38, ‘Europa’, 2003.