Adorno in Napels
Martin Mittelmeier
Vertaald door Mark Wildschut
Ten Have, 2021
Dit is een fragment uit ‘Adorno in Napels’ van Martin Mittelmeier, dat op 24 februari verschijnt.
Teksten aansnijden
[…] Na drie biografieën en ontelbare besprekingen naar aanleiding van zijn honderdste geboortedag in 2003 lijkt de bewogen receptiegeschiedenis van Adorno’s werk een enigszins verzoenlijk einde te hebben gevonden. Adorno is tot een van de iconen van de recente filosofiegeschiedenis uitgegroeid en zijn theorie is daarmee verregaand gehistoriseerd – tot groot ongenoegen van hen die er nog altijd op aandringen Adorno’s theorie voor de analyse van het heden productief te maken.
Dus waarom nog een boek over Adorno? En dan ook nog een over Adorno in Napels, dus een boek waarin het erom lijkt te gaan ook de meest marginale facetten van Adorno’s privéleven te belichten – alsof het erop aankomt na te gaan waar Adorno na het opschorten van zijn theoretische werkzaamheden op vakantie ging en zelfs de op het eerste gezicht onbetekenende reisjes op te tekenen. Om Adorno’s verblijf in Napels heeft tot dusver niemand zich bekommerd, en waarom ook? Het zijn andere plaatsen die je bij Adorno als eerste te binnen schieten: Wenen, als de eerste plaats waar Adorno als kunstenaar werkzaam was en waar hij bij Alban Berg compositie studeerde; het Duitse provinciestadje Amorbach, als de onvervreemdbare utopische plaats van zijn kindertijd, die hij telkens weer opzocht; New York en Los Angeles als ballingsoorden en als plaatsen van een uitgesproken populaire cultuur en een empirisch opgezette sociologie; Parijs, dat voor hem door bemiddeling van Walter Benjamin tot hoofdstad werd van de negentiende eeuw en dat in zijn eigen biografie de eerste plaats was waar hij na de emigratie weer voet zette in Europa; en natuurlijk zijn geboorteplaats Frankfurt, waar hij na de oorlog samen met Max Horkheimer het Institut für Sozialforschung weer opbouwde en waar de ‘Frankfurter Schule’ pas zoiets als een school werd.
Maar Napels, deze koortsachtige, wanordelijke, vermoeiende stad? Die zich niet eens zo goed in de tegenstelling tussen Europese cultuurstad en ahistorische Amerikaanse verlatenheid laat invoegen? Als het dan toch Italië moest zijn, dan toch liever Genua, waar Adorno zich af en toe te buiten gaat aan speculaties over de noblesse van zijn eigen stamboom. De complete veronachtzaming van Napels in de mentale cartografie van Adorno lijkt volledig terecht. Als indrukken van zijn reis in 1925 laat Adorno slechts twee brieven aan Alban Berg plus een korte tekst over een visser van Capri na. Weliswaar treft hij in Napels Walter Benjamin en Alfred Sohn-Rethel, die het zich in het zuiden van Italië wat gemakkelijker hebben gemaakt dan Adorno en Kracauer, en komt het tussen hen tot wat hij een ‘filosofische veldslag’ heeft genoemd, maar hij beweert die slag ongedeerd te hebben doorstaan. Dus waarom zou Napels voor Adorno, laat staan voor zijn theorie belangrijk zijn?
Als Adorno in september 1925, net voor zijn tweeëntwintigste verjaardag, met Kracauer naar Napels afreist, ontmoet hij daar een bont gezelschap van non-conformisten, egocentrische figuren, plannenmakers en revolutionairen, die ieder op eigen wijze een stuk van de Golf van Napels daadwerkelijk dan wel mentaal bebouwen. Uit dit krioelende panorama treedt voor Adorno al snel een kerngroep tevoorschijn, wier diffuus revolutionaire grondstemming aan Napels ontvlamt. Ook de meest tobberige deelnemers aan het filosofische dispuut worden door het dagelijks leven in Napels aangespoord hun blik op de oppervlakkigheden van het heden te richten en daar een revolutionair potentieel in te beluisteren. Maar dat is nog niet alles. Bij allen wordt, in hele verschillende gedaanten, een prikkelende impuls opgewekt: kon het bedwelmende oriëntaalse van Napels, kon de dodencultus en de overstromende vitaliteit mogelijk vertaald worden naar een nieuwe vorm van filosoferen?
Schijnbaar is Adorno daarvan niet erg onder de indruk. Het duurt even voor de ervaring van Napels tot in de diepste vezels van zijn theoretische zenuwstelsel doordringt – daarom duurt het ook in dit boek een tijdje voor we eindelijk een tekst van Adorno nader bezien. Maar dan slaagt hij er ook in – of dan overkomt het hem – om, consequenter dan alle anderen, Napels om te zetten in filosofie. Zoals in het boek Zweikampf van Heinrich von Kleist tegen alle waarschijnlijkheid in een klein sneetje bij de winnaar uitgroeit tot een dodelijke wond, zo worden de irritaties van de filosofische veldslag in Napels, samen met de vijf essays die de combattanten over het spektakel van de Golf van Napels schrijven, tot de geboorteweeën van Adorno’s filosofie.
De torenbouwer Clavel, met springstof in gevecht met het water, wordt bij Adorno eerst een ideale componist en vervolgens een niet meer zo ideale verlichtingsdenker. Het mythisch lugubere, ja helse Positano wordt het schouwtoneel van een demonisch geworden moderniteit. Als je in het Aquarium van Napels zo dicht bij de bedwongen waterdemonen komt dat je neus het glas raakt, kun je met toeristische huivering ‘indachtig zijn van de natuur in het subject’, dus een alternatieve houding ten opzichte van de beheersing van de natuur instuderen. Het bloedwonder van de heilige Gennaro is ook in Adorno’s werk een nuttig tovermiddel om gevaren te bezweren. En het poreuze ten slotte, dat Benjamin en de Letlandse toneelactiviste Asja Lacis zowel in het bouwmateriaal als in het sociale leven van Napels ontdekken, wordt als constellatie het structuurideaal van Adorno’s eigen teksten. Napels, de schijnbare zijingang tot Adorno’s theorie, leidt naar het hart ervan.
Deze metamorfose van landschap in tekst moet aan de hand van twee vroege essays van Adorno in haar volle omvang worden verteld. In de kern volstaat daarvoor een korte trip van Napels naar Positano en weer terug – een uitstapje waarin je de hele geschiedenis van de mensheid kunt doorlopen. Dan pas kunnen – in de tweede helft van dit boek – de gecompliceerde verbasteringen, verdraaiingen en transcripties van deze Napolitaanse structuur in de later zo invloedrijke teksten van Adorno worden beschreven. Wat we bijwonen is de geleidelijke modellering van een theorie, waarvan een catastrofe de kern vormt – een catastrofe waarvan het landschap waaruit die theorie stamt nog niets kan weten. Adorno redt de uit Napels stammende structuur uit de vlammen van het fascisme, zij verleent zijn filosofie in het Duitsland van de jaren vijftig en zestig haar productiviteit en autoriteit: een Zuid-Italiaans oord van verlangen wordt de broncode van een van de meest succesvolle en invloedrijke theorieën in de Bondsrepubliek van na de oorlog. […]
Lees ook:
- Bespreking van Aspecten van het nieuwe rechts-radicalisme van Adorno
- ‘Lof der Mediterranée’ van Iso Camartin