Beethoven
Laura Tunbridge
Spectrum, 2020
Door Emanuel Overbeeke, musicoloog
Het Beethovenjaar 2020 is een goede aanleiding voor een boek waarin de jubilaris niet op een gebruikelijke manier wordt behandeld. Beethoven. Een leven in negen composities is zo’n boek. Het breekt met de conventionele beschrijving van het leven (meestal in grote lijnen) en van het werk (vaak technisch niet al te diepgaand, als het al ter sprake komt) van Beethoven. Centraal in dit boek van de Engelse musicologe Laura Tunbridge staan negen composities die zij niet alleen heeft gekozen omdat ze representatief zijn voor Beethovens houding, maar ook omdat ze een goede aanleiding bieden voor een bespreking van de vele buitenmuzikale aspecten waarmee Beethoven permanent te maken had. Die negen zijn het Septet, de Kreutzersonate, Symfonie nr. 3 Eroïca, Koorfantasie, het lied An die Geliebte, de opera Fidelio, de Hammerklaviersonate, Missa Solemnis en het Strijkkwartet opus 130, inclusief de Grosse Fuge.
Aan de orde komen onder meer de organisatie van het muziekleven, de verspreiding van muziek via uitgevers, de rol van arrangementen, de sociale lading van diverse genres, religie, politiek, ideeën over expressie in muziek en de spanning tussen muzikale conventie en vernieuwing. Het nieuwe van dit boek zit in de uitstekende manier waarop zij deze informatie populariseert. Hoewel Tunbridge terecht veel aandacht schenkt aan de context, is zij gelukkig geen determinist. De context had invloed op Beethoven, maar de componist was sterk en eigenzinnig genoeg om deze aspecten naar zijn hand te zetten, niet alleen in zijn laatste fase die te boek staat als zijn meest experimentele, maar ook in eerdere die veel conventioneler lijken.
Als Tunbridge schrijft over receptie, dan gaat het vooral over de receptie van Beethovens tijdgenoten. Dat verklaart denk ik grotendeels de keuze van de negen werken. Sommige zouden cruciaal worden in het negentiende- en twintigste-eeuwse beeld van Beethoven, zoals de Derde symfonie, de Kreutzersonate en de opera Fidelio. Andere waren ook cruciaal voor dit beeld maar werden lange tijd amper gespeeld omdat ze golden als moeilijk voor luisteraars en musici, zoals de Hammerklaviersonate, Missa Solemnis en het Strijkkwartet opus 130. Weer andere deden het in Beethovens tijd en kort daarna veel beter dan nu, zoals het Septet en het lied An die Geliebte.
Het romantische beeld van Beethoven de rebel maakte dat er in de negentiende eeuw in publicaties weinig aandacht was voor Beethovens vroege werken waarin hij nog dicht staat bij zijn grootste voorbeelden Haydn en Mozart. Tunbridge corrigeert dat door aan te geven dat Beethoven niet alleen in zijn Septet maar ook in zijn vroege werken moeite deed om aan te knopen bij de markt van dat moment. Als beginnend componist moest hij – ongetwijfeld tegen zijn zin – enigszins rekening houden met zijn publiek.
Na 1800, wanneer Beethoven dat absoluut niet meer wil, dankt hij zijn reputatie niet alleen aan de kwaliteit van zijn werk maar ook aan de paradox dat uitgerekend aristocraten, met wie hij vaak op gespannen voet stond, hem gedeeltelijk een inkomen verschaften. Als hij in zijn muziek rebelleert, zoals in de Eroïca, heeft hij enigszins het tij mee. De machthebbers van Midden-Europa vochten weliswaar tegen Napoleon, maar de Franse leider had ook buiten Frankrijk bewonderaars, onder wie Beethoven. Tegelijk was Beethoven geliefd bij de bedreigde aristocraten.
Zijn grootste publieke succes beleefde Beethoven tijdens het congres van Wenen, waar de oude machthebbers na de val van Napoleon hun oude macht hernamen. Voor deze gelegenheid schreef hij onder meer Wellingtons Sieg, geïnspireerd door de nederlaag van Napoleon. Het was tijdens het congres en in de jaren daarna een van zijn bekendste werken en vloekte met het beeld van de rebel in de kunst, vandaar dat het na 1900 gold als een half geslaagde concessie aan het grote publiek. Het kleine publiek kon zich verlustigen aan diverse late stukken die nog steeds gelden als moeilijk.
Beethoven was kortom een complex en veelzijdig kunstenaar, een veel rijker geschakeerde persoonlijkheid dan de beelden die na zijn dood van hem werden gemaakt tonen. Voor een deel, zo maakt Tunbridge duidelijk, werkte Beethoven actief aan zijn postume reputatie, getuige zijn uitdrukking: ‘Ik schrijf voor de eeuwigheid’. Voor een deel was hij een man die wist hoe hij moest inspelen op de omstandigheden, gelet op de genres waarin hij vooral in zijn vroege jaren actief was.
De muziek zelf komt er in dit boek enigszins bekaaid van af. Het meest uitvoerig is Tunbridge nog over het begin van de Eroïca waarin zij in niet-specialistische taal duidelijk maakt wat er baanbrekend is aan dit werk. Bij de vocale werken wijdt zij meer woorden aan de tekst dan aan de muziek. Dat doet zij denk ik niet alleen om geïnteresseerde leken tegemoet te komen. Het bevestigt ook de recente ontwikkeling binnen de muziekwetenschap om de analyse van stijlen en vormen niet te zien als een doel maar als een middel tot een expressie die contextueel en biografisch te duiden valt.
Daarbij maakt Tunbridge gelukkig niet de fout te vervallen tot goedkoop determinisme. De muziek is niet de ongefilterde verklanking van een idee maar ook een aspect dat de eventuele boodschap een nieuwe inhoud geeft. Ondanks een goede beschrijving blijft muziek een mysterie. Ten slotte plaatst Tunbridge de postume receptie van Beethoven ook in een nieuw licht, door te schrijven over de wisselwerking tussen persoon en context. ‘Als een kunstwerk overeind blijft onder alle mogelijke behandelingen en mishandelingen,’ concludeert ze, ‘bewijst dat des te meer hoe meesterlijk het is.’
Lees ook:
- Nederland en Beethoven van Emanuel Overbeeke
- Nexus 57, Beethoven of Superman?
- Bespreking van Beethoven: The Relentless Revolutionary van John Clubbe