Weil-ig

De filosofie van Simone Weil

Wat is heilig in de mens?
Simone Weil, vertaald door Thomas Crombez
Letterwerk, 2022

Wachten op God
Simone Weil, vertaald door R. Hensen
Bijleveld, zesde druk 2020

Door Derek van Zoonen, doceert filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Op 24 augustus 1943 stierf Simone Weil – volgens Albert Camus ‘de enige grote geest van [zijn] tijd’ – in een sanatorium in Ashford, Kent, een plaats zo’n zestig kilometer ten zuidwesten van Londen, waar ze in verband met tuberculose kort daarvoor opgenomen was. De lijkschouwer concludeerde dat Weil aan een hartstilstand gestorven was, maar kon het niet laten ook een oordeel te vellen: ‘the deceased did kill and slay herself by refusing to eat whilst the balance of her mind was disturbed.’

De meningen verschillen over de precieze omstandigheden van Weils vroege dood op 34-jarige leeftijd. Volgens sommigen hield Weil zich aan de in Frankrijk geldende rantsoenen uit solidariteit met haar landgenoten die onder Duitse bezetting leefden, maar volgens anderen had het lezen van Arthur Schopenhauers De wereld als wil en voorstelling haar op ideeën gebracht. Naar verluidt ontdekte ze in Schopenhauers magnum opus dat oosterse mystici en christelijke heiligen langdurig vastten om zo de grenzen tussen zichzelf en een hogere werkelijkheid uit te wissen en daarmee dichterbij bij God te komen – een spirituele aspiratie die ze zelf ook koesterde.

Welke uitleg we ook verkiezen, Weils dood leert ons iets over het leven van de Franse filosofe, politiek activiste en mystica die in 1909 in Parijs geboren werd in een welgesteld en intellectueel Joods milieu, op haar zesde alle werken van Racine uit haar hoofd kende, op haar twaalfde al Grieks kon lezen, niet veel later Sanskriet leerde om de Bhagavad Gita en de Oepanisjaden in de oorspronkelijke taal te lezen, filosofie aan de prestigieuze École normale supérieure studeerde, maar ook als fabrieksarbeider werkte, als anarchist met de antifascisten meevocht aan het front in de Spaanse Burgeroorlog, en meerdere intense, transformatieve religieuze ervaringen had die haar op het mystieke pad brachten.

‘Whatever explanation one may give of [her death],’ zo concludeert haar eerste Engelstalige biograaf Richard Rees, ‘it will amount in the end to saying that she died of love.’ Weils dood is ook een perfecte illustratie van hoe door en door socratisch haar leven was. Zonder al te veel overdrijving kan Simone Weil gezien worden als niets minder dan een twintigste-eeuwse, vrouwelijke incarnatie van de beroemde Griekse filosoof. Net als Socrates, wiens kritische filosofische project uitmondde in het drinken van de gifbeker, streefde Weil ernaar haar denken en haar leven in perfecte overeenstemming te brengen – zelfs als dat betekende dat ze die consistentie met de dood zou moeten bekopen.

Weil was een van de zeldzame denkers die erin slaagden hun filosofie ten volste te bewonen – om een uitdrukking van Iris Murdoch te gebruiken. Ze begreep de filosofie, opnieuw net als Socrates, dus niet als een academische of theoretische discipline, maar als een manier van leven, als iets wat in de praktijk gebracht en beoefend moet worden. Schrijven over filosofie, zo noteert ze zonder enige hint van ironie ergens in haar dagboeken, is misschien nog wel onmogelijker dan schrijven over hardlopen of over tennissen.

En net als Socrates confronteert Weil de lezer met een serie paradoxen. ‘It has become a ritual among Weil biographers,’ aldus Robert Zaretsky in een recent boek over Weil, ‘to sum up her life with a series of contradictions.’ Een anarchist met conservatieve idealen, een Jood die op een katholiek kerkhof begraven werd, een lerares die niets gaf om het vinden van oplossingen of het geven van juiste antwoorden, een vrouw met een sterke wil en scherp gedefinieerde persoonlijkheid die er niettemin op uit was haar wil te breken en zichzelf uit te wissen door middel van spirituele oefeningen – Weil heeft iets ongrijpbaars.

Wat is heilig in de mens? verzamelt de laatste essays die Weil vlak voor haar dood schreef tijdens haar verblijf in Engeland. In de essays suggereert Weil dat de Tweede Wereldoorlog een ‘oorlog van religies is’, onderzoekt ze de betekenis van een abstracte, idealistische notie als rechtvaardigheid onder de barre omstandigheden van de nazibezetting, bestudeert ze de marxistische leer – bestaat zoiets überhaupt? – en de betekenis van de sacramenten, en tuigt ze een ontroerende theorie van menselijke heiligheid op. ‘Diep in het hart van ieder mens is er, van de wieg tot het graf, iets dat onomstotelijk verwacht dat men hem goed zal behandelen en geen kwaad zal doen. Dit is wat bovenal heilig is in de mens.’

Waar Wat is heilig in de mens? vooral sociaal en politieke geënt is en zich richt op vraagstukken die door de Tweede Wereldoorlog pregnant geworden waren, wordt Wachten op God wel Weils spirituele testament genoemd. Het boek geeft op prachtige wijze inzicht in haar meer filosofische en religieuze of spirituele denken en vormt daarmee misschien wel de beste inleiding op Weils denken als zodanig – zoals Susan Sontag meende.

Wachten op God bundelt de brieven en de beschouwingen die Weil in haar laatste jaren richtte aan Joseph Perrin, haar spirituele mentor en boezemvriend. In de brieven worstelt ze onder meer met haar aarzelingen jegens de doop en beschrijft ze drie religieuze of mystieke ervaringen die haar leven en existentiële oriëntatie voorgoed veranderden en haar deden voelen ‘dat Plato een mysticus is, dat de hele Ilias baadt in christelijk licht, dat Dionysus en Osiris … Christus zelf zijn’ en dat het mogelijk is ‘vast te houden aan de liefde van God te midden van het ongeluk.’

Ook formuleert Weil in de brieven een aantal belangrijke richtlijnen voor leven en denken. Net als Marcus Aurelius en andere Stoïcijnen ziet Weil de amor fati– ‘de plicht alles, wat het ook moge zijn, te aanvaarden wat uit de wil Gods voortkomt’ – als ‘de eerste en allernoodzakelijkste aller plichten.’ En waar het gestreng denken of ‘intellectuele zindelijkheid’ betreft, zijn de belangrijkste principes eerlijkheid, oordeelloosheid, en een zekere onverschilligheid tegenover alle ideologieën – zelfs de ideologieën die op het eerste gezicht niet onze sympathie hebben. Het doel van deze onverschilligheid verklaart Weil aan de hand van een prachtige metafoor:

‘Zo is het water onverschillig ten opzichte van de voorwerpen die erinvallen; het wikt en weegt niet wat erin valt; het zijn de voorwerpen zelf die na een poosje heen en weer gedobberd te hebben zich op een bepaalde plaats in dat water laten zakken.’

Als we maar geduld hebben, kortom, dan sorteert de werkelijkheid zichzelf wel – zonder dat enige inmenging van ons denken daarvoor noodzakelijk of wenselijk is.

In de beschouwingen die in Wachten op God bij elkaar gebracht zijn, schijnt Weil haar licht op een veelvoud aan onderwerpen variërend van de directe liefde voor God en meerdere vormen van indirecte liefde voor God (zoals naastenliefde of liefde tot de schoonheid van de wereld), tot vriendschap, de klassieke cultuur en andere mediterrane beschavingen, en het belang van aandacht.

Zowel de liefde voor God als de naastenliefde, zo beargumenteert Weil in de raakste beschouwing uit Wachten op God, hebben aandacht als kern of als ‘dragende grond’. Preciezer gezegd: echte aandacht is voldoende, maar ook noodzakelijk voor zoiets als naastenliefde. Aandacht is niets meer en niets minder dan de toestand waarin ‘de ziel zich van elke inhoud ontledigt om het wezen dat zij aanziet zoals dit in zijn eigen waarheid verschijnt, in zich op te nemen.’

Het gaat er, anders gezegd, simpelweg om iemand te kunnen vragen ‘waaraan lijdt u?’ zonder diegene te willen labelen of weg te willen zetten als de ongelukkige, lijdende ander; het gaat erom hem of haar in plaats daarvan als een mens te zien ‘die gelijk is aan ons’, maar ‘op een zekere dag het onuitwisbaar merkteken van het ongeluk ontving.’ Echt luisteren, zo schrijft Weil in Wat is heilig in de mens?, is niets anders dan tijdelijk de plaats van de ander innemen terwijl hij of zij aan het woord is.

Dat alles lijkt simpel, maar schijn bedriegt:

‘De ongelukkigen hebben in deze wereld aan niets zozeer behoefte als aan mensen die aandacht voor hen kunnen opbrengen. Het vermogen aandacht te schenken aan een ongelukkige, is iets zeer zeldzaams. Het is bijna een wonder. Het is een wonder. Bijna alle mensen die menen dat vermogen te bezitten, missen het juist. Warmte, een edelmoedig hart, medelijden, dat alles is hier niet toereikend.’

Hoewel het centrale belang van aandacht een grote rol speelt en gespeeld heeft in oosterse spirituele wijsheidstradities als het boeddhisme en zelfs de westerse psychotherapie – denk aan wat Carl Rogers en John Welwood respectievelijk unconditional positive regard en unconditional presence noemen – blijft het thema in de westerse filosofie helaas nogal onderbelicht.

Een uitzondering vormt het werk van Iris Murdoch, die in De soevereiniteit van het goede dankbaar gebruikmaakte van Simone Weils teksten om een ethiek van de aandacht te ontwikkelen  – een van de redenen waarom Weil momenteel zelf nu eindelijk de filosofische aandacht krijgt die ze verdient. In de ethiek, zo claimt Murdoch, draait het niet zozeer om juist handelen – zoals de meeste Britse moraalfilosofen van haar tijd beargumenteerden – als wel om scherp zien. ‘The chief enemy of excellence in morality is personal fantasy: the tissue of self-aggrandizing and consoling wishes and dreams which prevents one from seeing what is there outside one.’

Anders gezegd, ‘the fat relentless ego’ – ons dikke, onverbiddelijke ik – schermt ons af van de werkelijkheid (zoals het lijden van de ander) en zorgt er dikwijls voor dat we in een ‘private fantasy world’ leven, die is vertekend door onze neuroses, onze obsessies en andere ‘egocentrische energie’. Een van de weinige geschikte manieren om het ‘dikke ik’ het zwijgen op te leggen en daarmee de ander echt te kunnen zien, schrijft Murdoch, is onszelf te trainen in de aandacht en ons daarmee te ‘ontzelven’.

In Plato’s Symposium beschrijft Alcibiades de uitwerking die Socrates op hem had: Socrates hoefde maar aanwezig te zijn en ‘[zijn] eigen ziel begon te protesteren dat zijn leven niets voorstelde’ en dat hij niet genoeg zijn best deed om een beter leven te leiden. Weil lezen heeft eenzelfde uitwerking op velen: hoewel haar ideeën vaak exotisch of obscuur zijn, confronteert Weil ons met ons egocentrisme, ons gebrek aan aandacht voor (het lijden van) de ander, de grote kloof tussen onze ideeën en onze handelingen, en met onze andere tekortkomingen. ‘We cannot stand for very long in her severe company,’ aldus Robert Zaretsky, ‘without feeling deeply discomforted.’ Of zoals Iris Murdoch schrijft:  ‘to read [Weil] is to be reminded of a standard’.

 

Lees ook:

De Ilias of het gedicht van de kracht – Simone Weil
• Meer van Simone Weil in Nexus.