arendt

Het leven van de geest

Hannah Arendt
vertaald door Dirk de Schutter en Remi Peeters
Ten Have, 2021

 

Door Sander Oosterom, promovendus German Studies, Cornell University

Kort nadat Hannah Arendt in 1975 op 69-jarige leeftijd was overleden, werd er door haar nabestaanden een vrijwel leeg vel papier in haar typemachine gevonden waarop slechts de titel ‘Oordeel’ met daaronder twee motto’s van Cato en Goethe stonden geschreven. Het is dit blad dat het begin had moeten worden van het derde en tevens laatste deel van een grootschalige studie waar Arendt jaren eerder al aan was begonnen. Een werk dat geheel in het teken zou moeten komen te staan van wat Arendt naar middeleeuws gebruik ‘vita contemplativa’ noemde, oftewel het leven van de geest.

Slechts vijf dagen voor haar dood had Arendt het tweede deel van de trilogie met de titel ‘Willen’ persklaar gemaakt. Nadat ze het eerste deel ‘Denken’ eerder al had afgerond, vermoedde Arendt dat de voltooiing van de trilogie slechts een kwestie van tijd zou zijn. In enkele van haar eerder gepubliceerde essays – vooral in de collegereeks die ze eind 1970 aan de New School over Kants politieke filosofie had gegeven – had ze naar eigen zeggen al een aanzienlijk deel van het terrein bestreken dat uiteindelijk het derde deel van Het leven van de geest had moeten worden.

Helaas heeft het echter nooit zover mogen komen en is de oorspronkelijke versie van The Life of the Mind onvoltooid gebleven. De recente Nederlandse publicatie van Het leven van de geest is dan ook in zoverre een unicum dat het wereldwijd de eerste poging is om de trilogie zoals Arendt die voor ogen had zo dicht mogelijk te benaderen. Waar buitenlandse edities van Het leven van de geest zich vaak beperken tot de eerste twee voltooide delen over denken en willen, is de Nederlandse uitgave voorzien van een derde deel, met de volledig uitgewerkte en geredigeerde aantekeningen van Arendts college over Kant, drie korte essays over onder anderen Socrates en Lessing, evenals enkele van haar persoonlijke notities.

De bundeling zal bij de gemiddelde lezer ongetwijfeld het nodige ontzag inboezemen. Niet alleen vanwege de ruim achthonderd pagina’s, maar ook omdat Arendts late werk tegelijkertijd als haar meest filosofische kan worden beschouwd. Want waar andere sleutelteksten, zoals Totalitarisme, De menselijke conditie en Eichmann in Jeruzalem, een duidelijk politiek karakter dragen, is haar behandeling van de menselijke capaciteit tot denken, willen en oordelen in Het leven van de geest een directe confrontatie met de kritische filosofie van Kant die rond dezelfde drie vermogens is gestructureerd.

Toch hoeft de lezer zich hier niet direct door af te laten schrikken. Zoals Arendt in haar inleiding tot het eerste deel ‘Denken’ schrijft, heeft ze met haar meest filosofische werk de pretentie noch de ambitie om zich onder de filosofen te scharen. Integendeel: Het leven van de geest is de poging van ‘een buitenstaander’ om de filosofie van haar abstracte en esoterische karakter te ontdoen en haar weer in de wereld te situeren. Hierin zoekt Arendt nadrukkelijk aansluiting bij de Socrates zoals die in de vroegste dialogen van Plato ten tonele verschijnt: een denker voor wie het traditionele onderscheid tussen het actieve en contemplatieve leven nog geen tegenstelling vormde en bij wie politiek en filosofie nog nadrukkelijk in elkaars verlengde lagen.

In Het leven van de geest tracht Arendt deze oorspronkelijke relatie tussen filosofie en politiek te herstellen. Waar filosofie zich onder de noemer van de metafysica sinds Plato traditioneel met het bovenzinnelijke heeft beziggehouden, stelt Arendt zichzelf tot doel om de oriëntatie van het contemplatieve leven te verleggen van het goddelijke naar het ethische. Wat Het leven van de geest daarbij filosofisch maakt en Arendts verhouding tot de wijsgerige traditie dusdanig compliceert, is dat deze demystificatie van de filosofie van binnenuit plaatsvindt.

In een van haar brieven aan Gershom Scholem schrijft Arendt dat ‘[w]enn ich überhaupt aus etwas “hervorgegangen” bin, so aus der deutschen Philosophie.’ Het is in Het leven van de geest dat Arendt dan ook haar meest nadrukkelijke confrontatie met de Duitse filosofische traditie aangaat in een poging haar te verwereldlijken. Dit geldt uiteraard in de eerste plaats voor Kant, maar zeker ook voor Heidegger – wiens centrale begrippen niet langer een rol spelen binnen een poëtische ruminatie over het Zijn, maar door Arendt juist pontificaal in de leefwereld worden geplaatst.

In deze verwereldlijking van de filosofie schuilt de hedendaagse aantrekkingskracht en relevantie van Arendts denken. In het werk van Arendt vinden we een politisering van de filosofie die enerzijds past binnen de huidige tijdsgeest, maar anderzijds een welkom en urgent alternatief biedt voor de verlammende werking van de kritische theorie en het postmodernisme op het hedendaagse politieke debat. Neem de identiteitspolitiek: vanuit Arendts perspectief kan die alleen maar een contradictio in terminis zijn.

Dit betekent niet dat identiteit een onbelangrijk thema is voor Arendt. In haar essay ‘Over menselijkheid in donkere tijden’ — een van de hoogtepunten van het derde deel ‘Oordelen’ is — spreekt Arendt nadrukkelijk vanuit haar minderheidspositie als Joodse vrouw en voormalig vluchteling voor het nazisme. Geschreven tegen de achtergrond van het totalitarisme, komt Arendt echter niet met een activistisch pamflet waarin de onderdrukking van de Joden centraal staat, maar met een humanistisch betoog over de vriendschap als hoogste vorm van politiek verzet.

De donkere tijden uit de titel slaan overigens niet direct op het nazisme, maar op ieder tijdperk waarin ‘de publieke sfeer verduistert en […] de mensen van de politiek alleen nog verlangen dat die voldoende aandacht besteedt aan hun levensbelangen en hun privévrijheid’. Voor Arendt is de publieke sfeer het ware domein van de politiek en de ruimte waar we onze menselijkheid kunnen verwezenlijken. Een menselijkheid die niet uitgaat van een universeel gelijkheidsideaal dat onderlinge verschillen opheft, maar juist een beroep doet op het wederzijdse respect van een vriendschap die de verschillen in stand houdt.

In donkere tijden waarin de publieke sfeer zich steeds verder aan het zicht onttrekt, wordt de wereld waarin we onze menselijkheid kunnen manifesteren steeds een stukje kleiner. Dit was al een centraal thema in Arendts andere hoofdwerk, De menselijke conditie, en het is ook tegen deze achtergrond dat Het leven van de geest moet worden begrepen. Arendt tracht het denken, willen en oordelen te humaniseren door deze niet langer vanuit het individu te begrijpen, maar weer in het publieke domein te situeren. Daarbij laat Arendt zien hoe er met de verarming van onze menselijke vermogens ook een versmalling van de ervaringswereld heeft opgetreden waarin de mens in toenemende mate van zichzelf vervreemd is geraakt.

De relevantie en actualiteit van Het leven van de geest schuilt erin dat Arendt ons wijst op een proces van dehumanisering binnen de filosofie waarin het actieve en contemplatieve leven tegenover elkaar zijn komen te staan. Tegelijkertijd overstijgen de implicaties van Arendts boek het domein van de filosofie doordat ze direct aanleiding geven tot een herevaluatie van de politiek. Want dat onze menselijkheid zich op een hellend vlak bevindt, manifesteert zich niet alleen in een verhard en gepolariseerd politiek klimaat waarin de vriendschappelijke geste ver te zoeken is, maar ook in een verregaande economisering van de politiek waarin cijfers, data en statistieken het menselijke perspectief zo goed als ‘overbodig’ hebben gemaakt. Dat het werk van Arendt ondanks deze sombere ontwikkelingen momenteel weer volop in de belangstelling staat, is een klein lichtpunt in onze eigen donkere tijden.

 


Lees ook: 

• ‘Wij vluchtelingen’ van Hannah Arendt
• Bespreking van Hannah Arendt. De biografie van Ann Heberlein
• Bespreking van Het waagstuk van de politiek van Hannah Arendt