Hölderlin
Rüdiger Safranski
vertaald door Wil Hansen
Atlas Contact, juni 2020
Door Sander Oosterom, promovendus German Studies, Cornell University
Het is een gegeven dat sommige jaren net even iets sterker oplichten aan het firmament van de geschiedenis dan andere. Met de geboorte van Beethoven, Hegel en Hölderlin is het jaar 1770 één van die symbolische momenten waarin de sterren het Duitse kunst- en cultuurgoed bijzonder goed gezind waren. Aangezien het momenteel precies 250 jaar geleden is dat de drie Duitsers het levenslicht zagen, is het een aangename bijkomstigheid dat 2020 niet alleen de geschiedenisboeken in zal gaan als het jaar van de coronacrisis, maar ook als een jaar van festiviteiten die aan dit bijzondere moment in de Duitse cultuurgeschiedenis luister geven.
In de schaduw van het van het Beethovenjaar dat momenteel wereldwijd groots gevierd wordt, zijn er vooral in Duitsland tal van festiviteiten en publicaties die ook aan het leven en werk van de twee jeugdvrienden Hegel en Hölderlin herinneren. Een daarvan is Rüdiger Safranski’s biografie Hölderlin.
Zoals Safranski in zijn boek zelf beaamt, is het schrijven van een intellectuele biografie over het leven en werk van Hölderlin bepaald geen sinecure in deze tijd. Waar de Hölderlinmythe bij onze oosterburen nog direct verband houdt met de lange en problematische zoektocht naar de Duitse identiteit, ontbreekt het ons logischerwijs aan zulke context en ziet de schrijver zich voor de opgave gesteld om het leven van deze ‘mysterieuze’ Duitse dichter ook voor een internationaal lezerspubliek aantrekkelijk te maken. Een dichter, bovendien, wiens religieuze sentimentaliteit, melancholisch verlangen en rotsvast vertrouwen in de verheven idealen van de poëzie haast niet verder af kunnen staan van de huidige tijdsgeest waarin niet dichters, maar managers de koers bepalen.
Hoewel nog niet helemaal vergeten, wordt Hölderlin nauwelijks nog gelezen, met zijn populariteit is het al lang gedaan. Safranski merkt dan ook terecht op dat de huidige generatie van Hölderlin vervreemd is geraakt, te ver van zijn dichterlijke aspiraties verwijderd ‘om hem nog maar enigszins te kunnen begrijpen.’ Voorgoed verdreven uit het paradijs waar het goddelijke zich als dichtkunst openbaart, valt het dan ook te rechtvaardigen dat de extatische uitroep in de titel van het Duitse origineel het veld heeft moeten ruimen. Waar de “Komm! Ins Offene, Freund!” uit de Duitse titel nog een directe uitnodiging vormt te delen in de poëzie als openbaring, vormt het ietwat droge en zakelijke Biografie van een Mysterieuze Dichter, zoals de Nederlandse ondertitel luidt, een betere illustratie van de afstand tussen dichter en publiek zoals die door Safranski in het laatste hoofdstuk wordt beschreven. Een bevestiging dat Hölderlin louter nog verkoopt als proza, dat de markt alleen nog plaats heeft voor het beschrijvende en analytische, maar zich niet langer raad weet met het dichterlijk enthousiasme dat de kunst als een religie, de poëzie als cult beschouwt.
De vraag is hoe Safranski zelf met dit gegeven omgaat, of zijn biografie erin slaagt de kloof te overbruggen die ze zelf beschrijft. Waar de eerste regels van het voorwoord nog een uitnodiging vormen om het opene van een afstand te bekijken (‘Kom dan! Dat wij het openen aanschouwen’, een citaat uit Hölderlins Brood en Wijn), eindigt Safranski’s boek in de laatste zin met de aansporing aan de lezer om zelf daadwerkelijk aan het opene deel te nemen (‘Kom! In het opene, vriend!’, een citaat uit De Tocht naar Buiten). Begrensd door het mystieke opene aan zowel de voor- als achterkant, kan Safranski’s biografie dus worden gezien als het pad waarmee de afstand tussen afstandelijk schouwen en directe toetreding wordt overbrugd. Met Safranski als gids wil het boek daarmee ogenschijnlijk functioneren als een soort inwijdingsritueel dat de lezer eerst vertrouwd maakt met de hoofdlijnen van Hölderlins leven om haar vervolgens te laten delen in de poëtische extase zoals die alleen voor ingewijde toegankelijk is.
Helaas is Safranski in deze opzet niet altijd even succesvol. Als ‘biografie van een mysterieuze dichter’ is Safranski’s levensbeschrijving van Hölderlin zonder meer lezenswaardig te noemen. Evenals in zijn eerdere biografieën toont Safranski zich wederom een meester van de filosofische duiding. Vooral het zevende hoofdstuk waarin de invloed van Kant en Fichte op het denken van de jonge Hölderlin wordt beschreven is magistraal en kan tot de betere hoofdstukken in Safranski’s oeuvre worden gerekend.
Tegelijkertijd kan echter juist over Safranski’s behandeling van Hölderlin als filosoof wel het een en ander worden opgemerkt. Zo weigert Safranski aan Hölderlins filosofie een centrale rol binnen het Duits idealisme toe te kennen; een zienswijze die haaks staat op de interpretatie van toonaangevende specialisten als Manfred Frank, Dieter Henrich en Frederick Beiser. Waar deze filosofen vooral Hölderlins korte en programmatische tekst Oordeel en Zijn tot een van de sleutelwerken van de vroege Duitse Romantiek rekenen, weet Safranski’s Hölderlin zich nooit echt te ontworstelen aan de vormende invloed die vooral Schiller op zijn denken heeft gehad, met als gevolg dat de dichter als filosoof in de schaduw van zijn tijdgenoten Fichte, Schelling en Hegel blijft staan.
Hoewel daarmee het vernieuwende en autonome karakter van Hölderlins filosofie helaas niet wordt onderkend, schuilt Safranski’s kracht in het tonen van de wisselwerking tussen denken en poëzie. Safranski beschrijft uitvoerig hoe het conflict tussen poëzie en filosofie niet alleen een artistiek en intellectueel, maar ook een existentieel probleem voor de jonge Hölderlin vormde. Wanneer Hölderlin met zijn vroege meesterwerk Hyperion een poëtisch antwoord geeft op de filosofische vragen die hij eerder in Oordeel en Zijn had opgeworpen, betekent dit voor hem dus niet alleen een artistieke overwinning, maar leidt het vooral ook tot een verandering in zijn zelfbeeld als dichter aan wie, als hogepriester van het woord, nu religieuze betekenis wordt toegekend. Het is op momenten als deze, waarin Hölderlins leven filosofisch kan worden geduid, dat Safranski op zijn sterkst is.
Wanneer deze filosofische context echter ontbreekt, kost het Safranski beduidend meer moeite om de mens achter de dichter naar voren te laten komen. Want hoewel het leven vooruit dient te worden geleefd, zoals Kierkegaard beroemd heeft opgetekend, kan het slechts achterwaarts worden begrepen. Te vaak zakt Safranski’s biografie weg in een opeenvolging van omstandigheden en feiten, terwijl het juist tot de taak van de biograaf kan worden gerekend om het geleefde leven achteraf van zin en betekenis te voorzien, zelfs als deze ogenschijnlijk ontbreekt. Waar dit Safranski in eerdere biografieën wel gelukt is, weet zijn levensbeschrijving van Hölderlin echter onvoldoende te prikkelen en toont Safranski zich hier te weinig als schrijver en te veel als filosoof.
Dit leidt ten slotte tot de vraag of een nieuwe Hölderlinreceptie in deze tijd überhaupt nog wel mogelijk is. Hoewel Safranski niet uitdrukkelijk op dit punt ingaat, raakt dit aan een van de centrale problemen die Hölderlin zelf, en de Duitse Romantiek als zodanig, ook bezighield: Hoe kan het verleden in het heden levend worden gehouden zonder in blinde nostalgie te vervallen?
Een probleem dat in het geval van Hölderlin des te urgenter is, omdat het juist de openheid van zijn gedichten is geweest die zijn werk de afgelopen eeuw tot speelbal van ideologen heeft gemaakt. Sinds Joseph Goebbels de Duitse militairen met hun kopie van Hölderlin onder de arm het slagveld instuurde, heeft iedere roep om in het opene te treden definitief zijn onschuld verloren. De verschrikkingen van de laatste eeuw hebben ervoor gezorgd dat het poëtische verlangen definitief door de prozaïsche werkelijkheid is ingehaald. Ook Hölderlin is daarmee verworden tot een historische curiositeit die nog maar moeilijk nieuw leven kan worden ingeblazen. Het is dit sombere inzicht dat achter de vrolijke festiviteiten van het huidige Hölderlinjaar schuilt; een tragiek waar helaas ook Safranski’s anders lezenswaardige biografie zich niet volledig aan weet te onttrekken.
Lees ook:
- Tijd – Rüdiger Safranski
- De esthetische revolutie – Arnold Heumakers