Roth, Joseph – In het land van de eeuwige zomer

In het land van de eeuwige zomer

Joseph Roth
Vertaald door Els Snick
Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 2017

 

Door Rebecca van Raamsdonk, historicus, letterkundige en taal- en cultuurdocent.

Zomer 1925. Journalist en schrijver Joseph Roth trekt naar het zuiden van Frankrijk, op zoek naar de witgekleurde steden waar hij ooit van droomde. Hij vindt ze: Lyon, Nîmes en Avignon, ‘de witste stad ter wereld’. Hij is opgetogen: ‘Ik heb de witte steden teruggevonden zoals ik ze mij had ingebeeld. Je hoeft je dromen uit je kinderjaren maar terug te vinden om weer kind te zijn.’

Het is een genot om ruim negentig jaar later met Roth te kunnen meereizen. Roth is voornamelijk bekend vanwege zijn romans Job (1930) en Radetzkymars (1932), maar dankzij het werk van vertaler Els Snick kwamen de afgelopen jaren verschillende uitgaves van zijn journalistiek-essayistisch werk tot stand. Zo verschenen Hotelmens. Reportages en brieven (2014), De blonde neger en andere portretten (2015) en Joden op drift (2016).

Roths persoonlijke relaas van zijn reis naar de Zuid-Franse steden verscheen onder de titel In het land van de eeuwige zomer. Reportages uit Frankrijk. In de bundel zijn ook Roths reportages over Parijs en andere delen van Frankrijk opgenomen, van begin jaren twintig tot eind jaren dertig. De politieke onrust komt nauwelijks naar voren, aangezien Roth zich in deze stukken vooral richtte op wat hij om zich heen zag. Daardoor krijgen we vooral een indruk van het bijzondere waarnemingsvermogen van Roth.

In het land van de eeuwige zomer begint met de persoonlijke stukken, daarna volgen de reportages die Roth over zijn reis schreef voor de Frankfurter Zeitung. Het is bijzonder om op die manier twee keer van Lyon naar Marseille te reizen, en om de overeenkomsten en verschillen tussen de teksten te ontdekken. De krantenreportages zijn korter en komen sneller tot een kern. Ze zijn beschrijvend en minder bespiegelend. Toch zijn het geen inwisselbare stukken: Roths stijl blijft herkenbaar en veel elementen uit het persoonlijke relaas zijn terug te vinden in de reportages. Het zijn geslaagde sfeertekeningen, bijvoorbeeld van de bioscoop in de arena van Nîmes of de bedrijvigheid van de haven van Marseille. Geen jubelende marketingverhalen met praktische tips die tegenwoordig zo vaak te lezen zijn, maar kleine pareltjes met oog voor detail en onvergetelijke vergelijkingen. ‘Nice ziet eruit alsof het gesticht is door schrijvers van gezelschapsromans en hun personages er wonen.’ Over de huizen van Tournon: ‘Het lijkt alsof al die kleine huisjes ooit samen zijn gevlucht en vast zijn komen te zitten in een wereld vol kloven, zonder het vooruitzicht ooit weer weg te komen.’

Met een goede verteller als Roth is het zeer aangenaam om te reizen door te lezen. Misschien zelfs aangenamer dan daadwerkelijk reizen: de gebruikelijke beslommeringen ontbreken en de geschreven tekst is een stuk vlotter dan de reis zelf. Neem Roths besluit om lopend naar Tournon te gaan. ‘Drie dagen was ik onderweg. Ik ben de Rhône gevolgd, zonder kaart, zonder gids en zonder langer dan een nacht ergens uit te rusten.’ Wat volgt is een mooie tocht langs de ruisende rivier, langs wijngaarden en ruïnes. En wat heerlijk om mee te lopen zónder blaren, bepakking en regenbuien! De dertien dagen die Roth in Vienne doorbrengt, klinken weinig aanlokkelijk. De stad ‘is in haar volle schoonheid gestorven’ en ‘de mensen leefden hier als monumenten.’ De stad lijkt begraven. Het is er doodstil, kinderen maken geen geluid bij het spelen en honden blaffen niet. Al na een paar dagen zou ik gek worden, maar dankzij Roth heb ik het er tóch een tijd uitgehouden.

Opvallend is dat Roths teksten nauwelijks gedateerd aandoen. Natuurlijk, hij spreekt niet over auto’s, mobiele telefoons en selfiesticks, maar ook in hedendaagse verslagen zouden de verloren tijd op Facebook en de mislukte foto’s buiten beschouwing blijven. Ook de Amerikanen in Parijs zijn in negentig jaar nauwelijks veranderd: ‘Op elke avenue rijden “touring cars”, volgestopt met vijftig of zestig Amerikanen […]. Een “guide” laat de bus af en toe stoppen en legt zijn slachtoffers iets uit waarop ze in koor met “wooow!” reageren.’ Het zijn de illustere jaren waarin ook Ernest Hemingway, Gertrude Stein, F. Scott Fitzgerald en Ezra Pound in Parijs te vinden zijn, maar Roth bevalt het maar matig. ‘In Parijs is het deze zomer niet warm, niet koud, niet druilerig, het is… Amerikaans.’

De reportages aan het einde van het boek missen de duidelijke samenhang van het begin, maar sluiten er qua stijl en thematiek wel goed bij aan. Het beschreven gebied wordt groter, net als de tijdssprongen, maar Roths fascinatie voor Frankrijk blijft de verbindende factor. Hij roept een vriend op mee te gaan naar Deauville, de chique badplaats bij de monding van de Seine. Hij kijkt met verbazing naar de luxe touringcars die richting de Noord-Franse slagvelden van de Eerste Wereldoorlog gaan. ‘De firma Cook doet al wat ze kan om haar reizigers lichamelijke schokken te besparen. Ze doet alleen in mentale schokken.’ En verder natuurlijk Parijs, de stad waar Roth woonde als correspondent en waar zo veel te beleven is. Het wassenbeeldenmuseum Musée Grevin, een bistro na middernacht, een charmante fakir in een theater. Stukken vol herkenning én verrassing: Roth laat je net iets verder dan de vertrouwde gevels kijken.

Zijn ‘reportages’ zijn geen verslagen, schrijft Roth op een van de eerste pagina’s, want hij zou niet weten hoe hij die zou moeten maken. ‘Ik kan alleen vertellen hoe ik het heb ervaren en wat het met me deed.’ Wat een geluk voor ons als lezer.