overbeeke_beethoven

Nederland en Beethoven

Emanuel Overbeeke
Uitgeverij Prominent, 2020

 

Dit een fragment uit het boek ‘Nederland en Beethoven’ van musicoloog Emanuel Overbeeke

De moderne mens mag dan grote moeite hebben met moderne muziek van Bartók, Schönberg, Boulez en Ligeti, hij had iets minder moeite met het actualiseren van Beethoven, waarschijnlijk omdat ‘de nieuwe Beethoven’ bij alle nieuwigheid ook een Oude bekende was. In Duitsland verliep de Beethoven-viering van 1927 veel problematischer dan die van zeven jaar eerder, toen men nog het liefst deed alsof de Eerste Wereldoorlog als einde van de Oude wereld niet had plaatsgevonden. Die omslag drong in Nederland alleen door tot enkele publicisten onder wie Pijper; het grote publiek bleef trouw aan het romantische beeld. Slechts weinigen zagen en waardeerden de overeenkomst tussen nieuwe muziek en een nieuwe kijk op oude muziek. […]

Klassieke muziek mag dan na 1970 om allerlei redenen minder betekenis hebben gekregen in de samenleving dan onderwijs, gezondheidszorg, verkeer en justitie, ze is door de waarden van de afgelopen decennia wel geïnjecteerd: Beethoven is wel een voorbeeld en heel goed, maar geen held en niet goddelijk, geen figuur ver weg op een Olympus (als die er al is) maar een benaderbaar mens met wie wij kunnen meevoelen, ogenschijnlijk nukkig, geestig en soms ongemakkelijk maar in wezen serieus en met zijn vak bezig, tamelijk tot zeer tegendraads maar in de kern oké.

Op die nieuwe situatie kan men op twee manieren reageren: men kan het verlies van het oude constateren, misschien nostalgisch betreuren en zich afvragen hoe we verder moeten zonder zo’n held, men kan ook proberen Beethoven in te lijven bij de nieuwe, meer heldenloze tijd en daarbij vooral oog hebben voor nieuwe mogelijkheden.

De eerste reactie leek het motief achter de Nexus-conferentie 2011, getiteld What’s Next for the West? Superman meets Beethoven – enkele maanden later verscheen Nexus 57, met de bijdragen van de sprekers, allen buitenlanders (een ‘halve Nederlander’ in dit gezelschap was de Oost-Duitser Hartmut Haenchen die veel in Nederland heeft gedirigeerd). ‘Wat is de toekomst van de westerse beschaving? (…) Tot de Eerste Wereldoorlog was Beethoven de held van het Europese beschavingsideaal. Zijn Negende Symfonie verklankte de hoop op verheffing en verbroedering van de mensheid door kunst en schoonheid. Twee wereldoorlogen later is dat ideaal bepaald niet vanzelfsprekend meer: ondanks kunst, ondanks de Negende, bleek de mens nog altijd tot gruweldaden in staat. Welk beschavingsideaal kan ons nu nog inspireren? Is onze nieuwe held Superman, die staat voor wetenschap, techniek en maakbaarheid? Moeten we andere, niet-westerse waarden tot ideaal verheffen? Of heeft Beethovens ideaal toch niet aan geldigheid ingeboet?’

Verschillende sprekers gaven op die vragen verschillende antwoorden. Sommigen stelden daarbij de muziek centraal, anderen keken meer naar de brede cultuur. De status van Beethoven hoorde bij een tijd vol idealen (Dominique de Villepin, voormalig Frans premier). Die idealen, liefst metafysische, moet men opnieuw benadrukken en verdedigen, anders verslapt niet alleen de positie van Beethoven maar ook de cultuur als geheel (Horia-Roman Patapievici, Roemeens essayist). Muziek kan worden gebruikt en misbruikt, maar wat mensen ook met muziek doen, Beethovens muziek blijft een machtige bron van inspiratie en overleeft elke inlijving (Hartmut Haenchen). De jarenlange status van Beethoven is niet los te denken van politieke factoren. Die erkenning relativeert Beethovens positie en de macht van zijn kunst niet want de kunst kan in dit geval niet zonder de politiek en andersom (Seyla Benhabib, Turks politicoloog en filosoof). De sprekers wilden geen pasklare oplossing bieden, maar wel mensen aan het denken zetten. Voor alle denkers is Beethoven ook in veranderende verhoudingen een rots in de branding. […]

Harry Mulisch was waarschijnlijk een van de laatste kunstenaars die meende dat kunstenaars vanwege hun professie een bijzonder gewicht in het publieke debat verdienen. Nu lijkt die rol weggelegd voor columnisten en televisiepresentatoren. Beethoven is, kan men ook zeggen, bij uitstek een exponent van een cultuur die aristocratie koestert, regels, voorbeelden en ongelijkheid resoluut accepteert en offervaardigheid toont ter wille van een ideaal. Al die eigenschappen zijn thans niet bon ton. De moderne mens die er geen moeite mee heeft om modern te zijn, luistert eerder naar pop, Ten Holt en Boulez. De hedendaagse cultuur heeft vele gezichten.

Dat Beethoven niettemin nog in beeld is, dankt hij niet slechts aan de macht van de conventie en de kwaliteit van zijn werk. De constatering dat de Beatles voor musici en luisteraars evenveel betekenen als Beethoven kan men nog steeds gerust omdraaien. Het nieuwe Beethoven-beeld spreekt behalve uit de inlijving door de historische uitvoeringspraktijk en daarmee bij de waarden van de laatste decennia ook treffend uit twee publicaties die brave kinderen van deze tijd zijn, veertig jaar eerder niet verschenen zouden zijn en Beethoven transformeren tot een hedendaagse figuur.

De eerste is de biografie van Jan Caeyers. De auteur (een Belgische musicoloog, schrijvend in het Nederlands en publicerend in Amsterdam) besteedt veel aandacht aan de persoon en zeer weinig aandacht aan de muziek. Gezien Caeyers’ ruime ervaring als dirigent had men misschien anders verwacht, maar de keuze past in deze tijd. Bij kunst lijkt de maker belangrijker dan het werk. Als dat werk in interviews, recensies en biografieën al aan bod komt, dan vaak als weerspiegeling van de persoon en de context. De auteur staat daarin niet alleen. Musicologen, ook buiten Nederland, besteden veel meer aandacht aan de rol van de omgeving en de kunstsocioloog Ton Bevers schreef: ‘De genie-cultus ligt achter ons, waarin alle aandacht uitging naar de persoonlijkheid van de kunstenaar en de aard en kwaliteit van zijn kunstwerken uitsluitend werden gezien als diens louter persoonlijke verdienste (…). Wie zou een studie over Beethoven nog de titel Beethoven, de Titaan mee willen geven? Zulke boeken worden niet meer serieus ingekeken.’ Een kunstenaar is voor Bevers een kind van zijn tijd, de tijd is niet primair een kind van een kunstenaar.

Kunstenaars zijn daarnaast in het hedendaagse mensbeeld geen eenduidige mensen – tegenover iets goeds moeten beslist enkele streken staan, zodat iemand daardoor meer mens wordt. Daarentegen moet de biograaf veel aandacht hebben voor het aparte dat bij voorkeur beschreven wordt in psychiatrische termen, liefst van de koude grond. De psychologisering van de samenleving liet ook de muziekbeschouwing niet onberoerd (recente publicaties over Nederlandse orkesten gaan voor een veel groter deel dan veertig jaar geleden over de mens achter de musicus en veel minder over de musici en het repertoire). […]

In elke geschiedschrijving is de eindstand een tussenstand. Die erkenning sluit conclusies niet uit. Al zijn historici geen voorspellers, het is aannemelijk dat er in 2020 meer aandacht voor Beethoven zal zijn dan in de voorgaande kwart eeuw. Die extra aandacht heeft ook een keerzijde. Extreem gezegd: als een componist een grote betekenis heeft, dan redt hij of zij zich ook wel zonder jubileum; en als een componist een jubileum nodig heeft om in beeld te komen, dan is de belangstelling voor zijn werk daarna gegarandeerd even gering als ervoor. Beethoven is zeker niet uit en zijn grootheid is onbetwist, maar de goddelijke status die hij had ten tijde van Beets en daarna nog van Mengelberg en Paap, is verleden tijd. Een nieuw beeld heeft zich aangediend, maar heeft nog niet de worteling en bekendheid die het eerdere beeld had.

Essentieel daarbij is dat in het nieuwe klimaat klassieke muziek een andere functie heeft en daarmee minder nauw is verbonden met de rest van de cultuur. Zet het huidige klimaat door, dan is de revolutie aan de kop van dit hoofdstuk over tien jaar wellicht een evolutie.

Misschien zou Beethoven zich in zijn graf omdraaien als hij wist hoe zijn nageslacht met zijn werk omging. Dat is de tol van de roem van het genie dat geen kind is van zijn tijd maar zijn tijd maakt tot zijn kind. Bevers heeft in de regel gelijk, maar niet inzake Beethoven: alleen mindere goden rusten in vrede. Zij die de tijd tot hun kind maken doorstaan soms de tand des tijds en gaan vervolgens, omdat wij hen wel kennen en de echte kinderen niet meer, vaak door voor kinderen van hun tijd terwijl de echte kinderen in de vergetelheid verdwijnen. Nog even en de aanvankelijke outsider is de volmaakte representant van zijn tijd. Vergelijkt men Beethoven met zijn tijdgenoten dan is ook hij grotendeels een outsider wiens werk zowel bewondering als verwondering wekte.

Van alle Nederlandse publicaties over Beethoven uit 1927 kent men nu alleen nog de meest dissidente (van Pijper), uit 1970 alleen nog die van de Notenkrakers terwijl in de eerste decennia na deze erupties velen grotendeels deden alsof ze niet hadden plaatsgevonden. Ondertussen blijkt het woord van Stravinsky zeer terecht: ‘The fifty recordings of the Beethoven symphony [en recordings mag men hier verruimen tot alles wat men tot de receptie kan rekenen] are fifty different angles of distortion, but these distortions actually protect the scope of the work: the larger the variorum, the greater the guarantee that Beethoven will remain intact.’ De grootste winnaar van alle beschreven processen van de laatste ruim twee eeuwen is de enige die er vrijwel niets van heeft meegemaakt.

 


Lees ook: