pen bed habijt

Pen, bed en habijt

Inleiding en vertaling Joyce Pijnenburg
ISVW Uitgevers, 2021

 

Door Zahra Runderkamp, promovenda representatie van vrouwen

Wat hebben vroege feministen te zeggen over gender, seks en redelijkheid? Het antwoord komt van drie bijzondere vrouwelijke schrijvers die centraal staan in het nieuwe boek Pen, bed en habijt van Joyce Pijnenburg: Christine de Pizan (14e eeuw), Tullia d’Aragona (16e eeuw), en Sor Juana Inés de la Cruz (17e eeuw). Eén is schrijver van beroep, één sekswerker, en één non.

Pijnenburg introduceert de vrouwen als ‘vroegere feministen’. Want ook vóór de eerste feministische golf bestonden er al feministen die nadachten en schreven over – onder andere – gender, seks en redelijkheid. Het discours van feministische golven doet, volgens Pijnenburg, tekort aan het bestaan van deze teksten. Deze drie schrijvers waren misschien onbekend ten tijde van de eerste feministische golf, maar dat mag het belang van het werk van De Pizan, d’Aragona en De la Cruz niet uitvlakken. Met dit boek kunnen we dus wel spreken over een rehabilitatie van deze drie bijzondere vrouwen.

Pijnenburg laat in haar inleiding zien hoe deze vrouwen als voorlopers van later feminisme gezien kunnen worden. Want feminisme, volgens Pijnenburg, is zo oud als het bestaan van het patriarchaat. Pijnenburg definieert feminisme als het opmerken en tegengaan van seksisme. Misschien wat kort door de bocht, maar het is duidelijk dat het werk van deze schrijvers nog altijd actueel is. Toen de eerste feministische golf eind negentiende eeuw eindelijk uitbrak, was dat een samenloop van wat al eeuwen was opgebouwd. Meer bewustwording en vooruitgang deden de golf uitbarsten; daaraan liggen ook deze vrouwen ten grondslag.

De vrouwen komen uit verschillende tijden en plekken: twee uit Italië, en een uit Mexico. Hoe divers van inhoud en vorm de teksten van de drie schrijvers ook is, Pijnenburg slaagt erin om ze samen te brengen, van context en gemeenschappelijke rode draden te voorzien. Zo ageren ze allen tegen de irrationele hiërarchie waarin de vrouw ondergeschikt is aan de man; waarin een vrouw óf een hoer is, óf een maagd. Deze tweedeling legitimeert volgens Pijnenburg onderdrukking en geweld toentertijd, en vandaag de dag.

De eerste die we leren kennen is Christine de Pizan, de ‘broodschrijfster’. Ze klimt in de pen om wat we nu ‘toxic masculinity’ zouden noemen. De tekst ‘Brief aan Jean de Montreuil’ is haar reactie op een beroemde roman die in De Pizans tijd uitkwam, De roman van de roos, vol seksisme en stereotypen over vrouwen. In de brief neemt De Pizan het boek efficiënt door, en weerlegt ze de nodige onwaarheden en projecties. De Pizan reflecteert in de brief ook op haar eigen plaats als vrouw: ‘Ik heb dus eens een man van repliek gediend toen die mijn verlangen naar kennis afkeurde door te zeggen dat het niet gepast is voor een vrouw om geleerd te zijn, omdat het zo weinig voorkomt. Ik zei tegen hem dat onwetendheid nog ongepaster is voor een man, omdat het zo vaak voorkomt’. Point taken.

Vervolgens lezen we, of eigenlijk, luisteren we naar, Tullia d’Aragona. Zij was een Italiaanse courtisane, een sekswerker voor hogere kringen. In de tekst die in Pen, bed en habijt is opgenomen lezen we een gesprek tussen d’Aragona en ene Benedetto Varchi. Het is de langste tekst in het boek en door de dialoogvorm misschien ook wel de meest dynamische. De vraag die de twee behandelen is: is het mogelijk begrensd lief te hebben? Middels de behandeling van allerlei subvragen komen ze uiteindelijk bij hun beider antwoorden. Hoewel we als lezer misschien ons eigen antwoord hebben op die vraag, kunnen we ten minste d’Aragona’s briljante repliek overnemen als ze wordt ‘gemansplained’. Ze wijst haar gesprekspartner Varchi erop dat zelfs de grote filosoof Socrates met de (vrouwelijke) filosoof Diotima van alles overlegde en van haar leerde. Touché.

Als laatste lezen we het werk van zuster Juana Inés de la Cruz. Deze Mexicaanse schrijver is misschien de bekendste van de drie. Ze schreef in allerlei genres, zoals gedichten en essays, waarvan er van allebei één is opgenomen in de bundel: het gedicht ‘Filosofische satire’ en daarna haar essay ‘Antwoord aan zuster Filotea’, dat handelt over het belang van vrouwenonderwijs. Ook De la Cruz heeft een paar mooie oneliners, bijvoorbeeld als ze beargumenteert dat juist de bescheidenheid van vrouwen ertoe leidt dat ze niet over zaken spreken waar ze niets vanaf weten.

De drie schrijvers zijn in dit boek prachtig samengebracht door Pijnenburg. Pijnenburg heeft meer dan haar best gedaan om deze schrijvers de 21e eeuw in te tillen. Niet alleen door de teksten bijeen te brengen en breed beschikbaar te maken, maar ook door in haar inleidingen het werk met moderne termen zoals ‘gender’ en ‘mansplaining’ toe te lichten, waarmee ze de hedendaagse consequenties van de problemen die de schrijvers aan de kaak stellen laat zien. Dit vormt een bijzonder contrast met de primaire bronnen uit de archieven, die we eveneens terugvinden in dit boek.

We stellen ons voor hoe de vrouwen met elkaar zouden discussiëren als ze in dezelfde tijd en op dezelfde plek hadden geleefd. Ze zouden het er vast over eens zijn: alle mensen worden geschapen met een gelijkwaardige ziel. Maar waarom is de praktijk dan zoveel weerbarstiger? Een vraag die, zoveel eeuwen later, nog steeds relevant is. Het is nu wachten op een deel twee, drie, enzovoort – met nieuwe, urgente teksten die ons vanuit de archieven in de actualiteit treffen.

Lees ook:
• Bespreking van Verhandeling over de aanleg van vrouwen voor de wetenschap van Anna Maria van Schurman