Tijdelijke helden
W.H. Auden
Tijdelijke helden
gekozen, vertaald en toegelicht door Han van der Vegt
Van Oorschot, 2024
Bestel dit boek bij onze partner Athenaeum Boekhandel
Door Thomas Heij
‘De typische letterkundige is niet meer een beschaafde banneling met katholieke neigingen maar wordt een geestdriftige schooljongen met communistische neigingen.’ Dit schreef George Orwell in maart 1940 over de dichtersgroep rondom W.H. Auden. De poëzie was bij Auden, Stephen Spender, Cecil Day-Lewis en Louis MacNeice ten opzichte van de generatie schrijvers voor hen, Ezra Pound, T.S. Eliot en Virginia Woolf, meer gaan draaien om de inhoud dan om de techniek. De jongere generatie maakte volgens Orwell een beweging naar ‘iets vrij vaags dat communisme heet’ en was alleen in staat om het totalitarisme voor lief te nemen doordat ze zelf in een veilig en liberaal land woonden.
Twee maanden later leverde Virginia Woolf een soortgelijke kritiek. De leden van de Audengroep kwamen uit de middenklasse en hadden allemaal – in tegenstelling tot Woolf – op privéscholen gezeten en een opleiding aan Oxford genoten. Net als de meeste schrijvers en dichters voor hen waren ze dus bewoners van een ivoren toren, schreef Woolf, alleen ontdekten zij dat de fundamenten daarvan onbetrouwbaar waren: de oorlog brak uit en de toren zakte scheef – naar links. Ook Woolf was daar niet van gecharmeerd. Net als Orwell vond ze deze generatie maar belerend en vermanend.
Maar waar Woolf zichzelf het leven benam in 1941 en Orwell overleed in 1950, bleef Auden leven tot 1973. Zijn denken en zijn oeuvre ontwikkelden zich en naarmate de jaren vorderden, nam de waardering voor Audens poëzie toe. Al won hij de prijs nooit, Auden werd in de jaren zestig liefst tien keer genomineerd voor de Nobelprijs voor de Literatuur. Joseph Brodsky (die in 1987 de Nobelprijs wél kreeg) noemde Auden zelfs de grootste geest van de twintigste eeuw.
Onlangs verscheen Tijdelijke helden, een flinke bundel met gedichten van Auden, vertaald en toegelicht door dichter, schrijver en vertaler Han van der Vegt, en met de Engelse originelen. In deze bloemlezing vinden we een keur aan gedichten – waaronder geliefde gedichten als ‘Funeral Blues’ en ‘O Tell Me the Truth About Love’ – uit verschillende periodes en in diverse stijlen, van sonnetten tot vrije verzen, soms gecondenseerd en soms wijdlopig, soms gedragen en soms grappig.
Dat er met al die verschillende vormen soms wat verloren gaat in de vertaling, lijkt onvermijdelijk. Neem deze regels uit sonnet XVI van ‘In Time of War’:
But ideas can be true although men die,
And we can watch a thousand faces
Made active by one lie:
And maps can really point to places
Where life is evil now:
Nanking; Dachau.
Ideeën kunnen kloppen, ook als een mens sterft.
Soms zien we hoe de mens, in duizendvoud,
door leugens in gevecht wordt opgesteld:
soms geven kaarten plaatsen aan
waar mensen rampspoed ondergaan:
Nanking, Dachau.
Het rijm wil niet, het ritme wil niet. En waar de regels wel rijmen, sneuvelt de inhoud: ‘waar mensen rampspoed ondergaan’ is ongelukkig, aangezien het bloedbad van Nanking en het concentratiekamp in Dachau kwaad was dat evengoed werd aangericht door mensen.
Maar soms is het Nederlands van Van der Vegt zelfs beter dan het origineel, bijvoorbeeld bij de slotregels van ‘Epitaph on a Tyrant’. Van der Vegt licht toe dat Auden in een boek las dat toen Willem van Oranje overleed, de kinderen op straat daarom moesten huilen. Auden maakt daar in zijn gedicht over de tiran een mooie, wrange omkering van:
When he laughed, respectable senators burst with laughter,
And when he cried the little children died in the streets.
wanneer hij lachte, bulderden de heren der senaat,
wanneer hij huilde, stierven kleine kinderen op straat.
Van der Vegt maakt daar dus een prachtig rijmpaar van, waarmee hij het contrast tussen de senatoren en de kinderen benadrukt. ‘Heren der senaat’ vat ook schitterend de ironie van ‘respectable senators’, minder expliciet maar niet minder duidelijk.
Bij ‘September 1, 1939’, een van de beroemdste gedichten van Auden, pakken Van der Vegts vertaalkeuzes beter uit dan die van bijvoorbeeld Benno Barnard, die het eerder vertaalde voor de bundel Nee, Plato, nee. De titel verwijst naar de datum van de Duitse inval in Polen, en Auden noemt in het gedicht de stad Linz, waarmee hij verwijst naar de plaats waar Hitler naar school ging. Vervolgens lezen we:
I and the public know
What all schoolchildren learn,
Those to whom evil is done
Do evil in return.
Memorabele regels. Volgens Brodsky, die dit gedicht regel voor regel besprak in een essay, opgenomen in zijn essaybundel Less Than One, zou ieder mens zich die vier regels in de geest moeten prenten. Wie tegenwoordig het journaal kijkt, kan zo’n beetje elke dag de actualiteit ervan bevestigd krijgen. In het Nederlands lezen we:
Ik weet zoals Jan met de pet
Wat ieder schoolkind leert:
Iemand wie kwaad is gedaan
Doet ook anderen kwaad.
(Barnard)
wij weten, ik en het publiek
wat men kinderen leren laat:
elk aan wie kwaad geschiedt
die doet op zijn beurt kwaad.
(Van der Vegt)
Beide niet zo memorabel als Auden, maar Van der Vegt behoudt het rijm, vermijdt hier ‘Jan met de pet’ en laat met ‘geschiedt’ en ‘doet’ iets doorklinken van ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’.
In Audens gedichten vinden we verheven onderwerpen als de liefde en het kwaad, en we zien verwijzingen die zijn chique opleiding verraden, van Homerus en Plato tot Rilke en Rimbaud. Maar we zien ook minder poëtische onderwerpen zoals vervallen fabrieken, Stalin en Hitler, zwemmerseczeem en een steenpuist.
Woolf had kritiek op de ‘mengeltaal’ van Auden, die volgens haar noch de voorname taal van de aristocraat, noch de bloemrijke taal van de landarbeider was, maar iets ertussenin, een curieuze namaaktaal. Daarmee ging Woolf wel volledig voorbij aan het feit dat verheven en plat samen best iets geestigs kunnen opleveren. Dat aspect van Audens poëzie weet Van der Vegt te behouden in zijn vertaling. Neem deze zin uit een lofzang op het kakhuisje:
In dit hok ging Luther
ooit het grote licht op
(menig kruiswoordraadsel
kraakt men op de plee);
toen Rodin zijn Denker
pose wilde geven
koos hij voor de peinzer
krom op de wc.
Na deze regels ziet het beroemde beeld van Rodin er nooit meer hetzelfde uit.
Hoewel Orwell en Woolf kritisch waren op Audens werk, konden ze er destijds al niet omheen dat Auden een belangrijke auteur was die de poëzie een andere kant op stuurde. In de loop der jaren maakten Audens communistische sympathieën nota bene plaats voor een hervonden katholiek geloof, waardoor dat punt van Orwells kritiek werd ontzenuwd. Tijdelijke helden toont in elk geval dat Auden zich ontwikkelde tot een veelzijdige dichter die beslist meer in zijn mars had dan belerende gedichten.
Bekijk ook:
- Het essay van Cynthia Ozick ‘Welke hoop is er nog?’ in Nexus 55.
- De bespreking van Jean-Christophe. Deel 1– Dageraad door Thomas Heij
- De bespreking van Naar de vuurtoren door Thomas Heij