Nexus 28
Tijdschrift Nexus

Nexus 28

Nicola Chiaromonte betitelt de 20ste eeuw als ‘een tijd van wangeloof’. Hij doelt daarmee op de massamaatschappij die, met haar ontkenning van de hoogste waarden, een situatie schept waarin wij allen – in ons werk, ons sociale leven of waar dan ook – al te vaak die dingen doen waar we niet werkelijk in geloven, waarvan we weten dat ze eigenlijk betekenisloos zijn.

Het geweten wordt opgeschort, maar ook het domein van de kennis over ‘het beste’, de wereld van de Muzen wordt genegeerd.

Tegenover Chiaromontes visie staat Michael Ignatieffs Nexus-lezing 2000. An Age of Bad Faith. Het meest significante en fascinerende verschil is dat voor Ignatieff universele kennis van het beste niet meer kan bestaan. Er is geen algemeen geldende maat meer voor wat goed is. Er is alleen nog een maat voor het kwaad; zie de noodzaak van de universele mensenrechten om ons tegen wreedheid te beschermen. Dat is het maximum aan universaliteit dat volgens Ignatieff nog kan bestaan. De paradox van dit liberalisme is dat precies de individuele vrijheid de maat van wat het beste is, onkenbaar maakt.

Inhoudsopgave

Lectori salutem

Riemen schrijft over zijn ontdekking van de auteur Nicola Chiaromonte en The Paradox of history. In een van de essays in dit boek, vertaald in Nexus als ‘Een tijd van wangeloof’, stelt Chiaromonte dat de massamaatschappij een situatie schept waarin de mens al te vaak die dingen doet waarin hij niet gelooft, waarvan hij weet dat het eigenlijk betekenisloos is, maar dit accepteert omdat het ‘niet anders kan’. Op deze manier wordt geen antwoord gegeven op de vraag: doen we goed of fout?

De meest verrassende tekst is echter het slotessay in The Paradox of History, in deze uitgave van Nexus gepresenteerd onder de titel “Een tijd van wangeloof”. Tegelijk is er een ander essay van Chiaromonte vertaald, “De massa en nobele waarden”, dat hij ongeveer tien jaar eerder schreef en dat zich laat lezen als een voorstudie voor de gedachten die hij in “Een tijd van wangeloof” zou ontvouwen. In beide essays onderzoekt Chiaromonte de vooronderstellingen, het geloof, van de tijd waarin wij leven; de functie van cultuur; en de mogelijkheden en onmogelijkheden van de intellectueel.

Een tijd van wangeloof

Vertaling Rob Gerritsen

De enige relevante vraag voor de mens, of hij goed of fout doet, de vraag naar waarheid of leugen, wordt volgens Chiaromonte verdrongen door de manier waarop de mens in de massamaatschappij functioneert: door te vaak dingen te doen waarin hij niet gelooft, waarvan hij weet dat ze betekenisloos zijn maar die hij desondanks accepteert, wordt het geweten opgeschort, en daarbij ook het domein van de kennis over ‘het beste’. ‘Als men eenmaal nuttigheid als criterium heeft aanvaard, heeft men ook geaccepteerd dat het leven bestaat uit het zoeken naar het nuttige en naar materieel bezit en dat de vraag naar waarheid of leugen slechts van ‘theoretisch’, dus van geen enkel belang is.’ In dit essays beschrijft Chiaromonte de consequenties van dit geloof voor onze samenleving.

Ons tijdperk wordt niet gekenmerkt door geloof, maar evenmin door ongeloof. Het is een tijdperk van wangeloof, dat wil zeggen een tijdperk waarin men met kracht vasthoudt aan bepaalde overtuigingen, uit verzet tegen andere, en vooral wegens gebrek aan echte overtuigingen.

Een tijd van wangeloof

Nexus-lezing 2000

Vertaling Rien Verhoef

Ignatieff reageert op het essay ‘Een tijd van wangeloof’ van Nicola Chiaromonte en ziet de hedendaagse cultuur in het licht van een optimistisch gestemd liberalisme. Volgens hem is er geen maat meer voor wat goed is, bestaat er alleen nog maar een maat voor het kwaad. Wreedheid ziet hij als het grootste kwaad en de mensenrechten zijn nodig om ons tegen deze wreedheid te beschermen.

Mijn stelling is dat menselijke vooruitgang voor zover ze iets betekent de vermindering van het menselijk lijden betekent. Ik volg hierin de inspiratie van mijn leermeester Judith Shklar, die met de titel van haar invloedrijkste essay, Putting Cruelty First, in feite een norm heeft gesteld voor de bepaling of zich morele vooruitgang voordoet. Morele vooruitgang wordt eenvoudig afgemeten aan de vermindering van vermijdbare menselijke wreedheid, dat wil zeggen onverdiende mishandeling en lichamelijk lijden, en wel voor zoveel mogelijk mensen op zoveel mogelijk plaatsen.’ (p.33) ‘Ondanks alle wangeloof dat wij om ons heen zien, zie ik ook zulke overvloedige tekenen van goed geloof dat ik geen reden heb om pessimistisch te zijn over de wereld waarin wij leven of die wij onze kinderen zullen nalaten.

De massa en nobele waarden

Vertaling Mea Flothuis

Dit essay uit The Paradox of History is te lezen als een voorstudie voor het essay ‘Een tijd van wangeloof’. Chiaromonte typeert cultuur als ‘het domein waar je waarheid kunt zoeken, niet bezitten’, en als ‘onze kennis van het beste, de meest essentiële waarden die we in onze beschaving kennen’. De intellectuelen hebben volgens hem de taak aan de ene kant deze waarden te behouden, aan de andere kant om de waarden te beoordelen, waarderen. Verder gaat hij in op cruciale vragen als in hoeverre intellectuelen niet ook deel uitmaken van de massamaatschappij, en wat de relatie is tussen ‘elite’ en ‘massa’.

Het probleem van de massa is het probleem van de werkelijke of schijnbare onmacht van de intellectueel en de leraar in de massamaatschappij.’ (p.39) ‘Als we niet zo’n referentiepunt hebben, als we ons niet afvragen welke relatie we werkelijk hebben tot dat wat wij “goed” of “waar” noemen (en welke dingen we noemen, of liever, doen, alsof ze “goed” of “waar” zijn), is moeilijk te zeggen of de massasituatie goed of slecht is. Het zal moeilijk zijn de weg te vinden uit het dilemma van het toejuichen van de opkomst van de massa als de intree van alle mensen op het toneel der geschiedenis, of haar te verguizen als de oorzaak van de ontwaarding van waarden, dat wil zeggen als de oorzaak van nihilisme.

Wat blijft

Aantekeningen 1955-1971

Vertaling Rosa van Erckel

De tekst ‘Wat blijft’ is een selectie uit ‘Che cosa rimane’, een bloemlezing uit Chiaromonte’s notities. Wojciech Karpinski zegt over de toon en thematiek van enkele van deze aantekeningen: ‘ze hebben […] de modernistische crisis, overdenkingen over de grenzen van taal, de geboeidheid door de platonische leer en het bewustzijn van de gevaren daarvan, de bewondering voor en de afwijzing van de wereld, het zoeken naar een andere aarde en een andere hemel en de overtuiging dat ze zijn omringd door een onuitputtelijke aarde.

Een kwestie van smaak en tactiek

Over de strategie van Menno ter Braak als intellectueel

Goedegebuure onderzoekt de morele kwaliteiten van een Nederlandse publieke intellectueel, Menno ter Braak, die niet meer wist waarin hij wel of niet moest geloven. Hij typeert Ter Braak als een atypische vertegenwoordiger van de intellectuelen, aangezien hij ‘als de dood was om zich vast te leggen op een standpunt’ . Goedegebuure gaat in op het complex aan factoren, zowel particuliere als collectieve, dat Ter Braaks afkeer van de politiek in het algemeen en van partijpolitiek in het bijzonder kunnen verklaren.

‘[…] welk klerkenverraad weegt het zwaarst? De naïviteit van degenen die zich te goeder trouw aansloten bij een massabeweging waarvan ze maatschappelijke regeneratie verwachtten of de “mauvaise foi” van een intellectueel als Ter Braak die zijn anti-democratische en elitaire gezindheid uit louter opportunisme verloochent ten gunste van het minst slechte van de politieke systemen?

Waarom lezen we de klassieken?

Vertaling Anton Haakman

Calvino probeert te komen tot een definitie van werken die ‘klassiek’ kunnen worden genoemd. Hij gaat daarbij onder meer in op de vraag of het voor het eerst lezen van een klassiek werk tijdens de jeugd of op oudere leeftijd verschil maakt, op de invloed van de sporen die deze werken dragen in onze cultuur, en op de wisselwerking tussen ‘klassiek’ en ‘actueel’.

Er zit niets anders op dan dat iedereen voor zichzelf een ideale bibliotheek van onze klassieken uitvindt; en ik zou willen zeggen dat die voor de helft boeken moet bevatten die we hebben gelezen en die betekenis voor ons hebben gehad, en voor de helft uit werken die we van plan zijn te lezen en waarvan we aannemen dat ze betekenis kunnen hebben. Waarbij we een afdeling lege plekken overlaten voor verrassingen, voor toevallige ontdekkingen.

Dit essay is ook online te lezen. Lees het hier

Intimiteit op afstand

Rijser gaat ervan uit dat een kunstwerk afgemaakt moet worden door de beschouwer, en citeert Empson die stelt dat het kunstwerk functioneert als ‘spel’. Rijser definieert de verzameling van de meest ‘uitgevoerde’ kunstwerken als de ‘klassieken’. Hij gaat in op de canon als cultureel gegeven en de problemen waarmee het begrip canon kampt.

Juist die traditie met spelregels van de canon is de plek voor een specifieke vorm van communicatie die je “intimiteit op afstand” zou kunnen noemen. Ondanks distantie van tijd en plaats is dat contact enorm intens, haast vergelijkbaar met dat van de liefde. Onderdompeling in een canoniek werk kan dan ook soms, hoe vreemd het ook klinkt, aanvoelen als een daad van liefde.

De verdediging van de geestdrift

Vertaling Gerard Rasch

Zagajewski omschrijft de ironie van vandaag als een uitdrukking van de ontgoocheling door de val van de utopische verwachtingen. Hij ziet het verstenen in de ironie en de plat ervaren alledaagsheid als het ‘werkelijke gevaar van ons historisch moment’. Hij pleit voor het enthousiasme, de geestdrift, in plaats van de ironie, als de gepaste houding tegenover het beste.

Misschien verdeelt ware geestdrift dus niet, maar verbindt ze. En leidt ze tot fanatisme noch fundamentalisme. Misschien zal de geestdrift op een dag terugkeren naar onze boekhandels, onze geest.