Einzeln Sein
Rüdiger Safranski
Hanser Verlag, München, 2021
De ontdekking van de individuele wet
Door Sjoerd van Hoorn, essayist en filosoof
Wat het inhoudt een individu te zijn, anders dan in de zin dat je dit ene menselijk levend wezen bent en niet een ander, wordt mede bepaald door de cultuur waarin je leeft. De cultuur biedt manieren om je te vormen tot een zelfstandige persoon met eigen inzichten, opvattingen, voorkeuren en een stijl. Maar de cultuur beperkt je ook; er is immers maar een bepaald scala aan handelwijzen die geaccepteerd zijn. Wie te ver en te veel buiten de lijntjes kleurt, mag niet meer meedoen.
In het nieuwste boek van Rüdiger Safranski, Einzeln Sein. Eine philosophische Herausforderung, dat vorig jaar verscheen bij Hanser Verlag beschrijft de Duitse filosoof in zestien hoofdstukken hoe een veelheid aan denkers, schrijvers en schrijfsters met deze uitdaging omgaan, zich tot de gemeenschap waarin men leeft te verhouden.
Als motto boven zijn betoog zweeft Jacob Burckhardts aforisme uit Die Kultur der Renaissance in Italien dat in de Middeleeuwen de mens onder een sluier van geloof en gemeenschap leefde en dat in de Renaissance die sluier werd weggetrokken en de mens zowel zijn subjectiviteit als de objectiviteit van de wereld ontdekte.
In dit boek gaat het Safranski om de subjectiviteit. Hij begint met een beschouwing over een aantal helden van de Renaissance, Leonardo, Aretino, Michelangelo en Machiavelli. Deze kunstenaars en schrijvers waren toegewijd aan de vorming van een zelf. Een zelf vormen was als het weghouwen van het overbodige marmer, zodat het beeld dat er eigenlijk al inzat tevoorschijn kwam, om Michelangelo’s eigen vergelijking aan te halen.
De beschouwing over de Renaissance wordt gevolgd door hoofdstukken over Maarten Luther en Michel de Montaigne. Luther creëerde zijn geheel eigen manier om te geloven, zijn eigen individuele verhouding tot God, waarbij zijn zondebesef een hoofdrol speelde. Hoe heeft de mens zich te verhouden tot zijn gevallen natuur en tot de redding die God hem daarvan kan bieden, vroeg Luther.
Zulk zondebesef was Montaigne vreemd. Voor Montaigne ging het om het ontdekken van wijzen waarop je het ‘schafft in guter Gesellschaft zu sein, wenn man bei sich ist’, zoals Safranski zegt. Montaigne zocht het alleen-zijn te midden van de godsdienstoorlogen die Frankrijk in de zestiende eeuw verscheurden. Daarbij ontdekte hij de veelheid in het zelf.
Safranski vervolgt zijn boek, dat veeleer een caleidoscoop aan visies op individualiteit biedt dan één verhaal, met hoofdstukken over Rousseau, Diderot en Stendhal. De romanschrijver wilde zijn zoals de anderen, alleen beter.
Einzeln Sein gaat ook over Kierkegaard en zijn worsteling tussen Kerk en oprecht en individueel christelijk geloof, over Stirners mislukte project volstrekt individueel te zijn en over Thoreau.
Safranski’s thema in Einzeln Sein is de verhouding tussen massa en individu, die in de twintigste eeuw problematisch wordt en ook nu nog (niet in de laatste plaats digitaal) doorwerkt.
Deze focus wordt pas duidelijk in hoofdstuk twaalf, als we al ruim over de helft van het boek zijn. In een meesterlijke beschouwing over de theorieën die de aard van de massamens trachtten te verklaren, onder andere die van Le Bon, Freud en Canetti, toont Safranski het nijpende probleem dat mijns inziens de inzet van dit boek is, namelijk de spanning tussen het leven in een stedelijke samenleving in het industriële en postindustriële tijdperk en de wens tot het ontwikkelen van de eigenheid. Omdat de typische twintigste-eeuwse mens niet meer thuis is in een vanzelfsprekende gemeenschap die hem vormt en draagt, wordt de vraag urgent of hij opgaat in de groep of dat hij een individu wordt.
Safranski behandelt een laatmodern thema met vroegmoderne voorlopers. Zijn beschouwingen over typisch laatmoderne figuren als Stefan George, Georg Simmel, Ricarda Huch en Karl Jaspers zijn vlammende betogen voor het vinden van een eigen weg in het leven door filosofie en kunst.
De dichter Stefan George bedreef een cultus van de kunst met uiteindelijk zichzelf als middelpunt van een kring van gelijkgezinden. Hij stond voor eerst door de kunst afstand van het dagelijks leven te nemen om vervolgens voor en door de kunst te leven.
Een wetenschapper die onder de indruk was van George, was de socioloog en filosoof Georg Simmel. Volgens Simmel is de manier om een individu te worden je individuele wet – individuelles Gesetz – te vinden. Het gaat om het vinden van een innerlijk doel, een innerlijk kompas ook. De individuele wet is een persoonlijke morele wet (een persoonlijke categorische imperatief) die voortvloeit uit je persoonlijkheid.
Wie minder onder de indruk was van George, was Ricarda Huch. Hij was weliswaar een dichter van hoog niveau, vond ze, maar de plechtstatigheid van zijn optreden vond ze dikdoenerig en humorloos. Bovendien was de verheven en zelfs goddelijke status die George zich aanmat in Huchs ogen allesbehalve bevorderlijk voor de ontwikkeling van de individualiteit van de mensen om hem heen.
Ricarda Huch was zelf dichteres en romanschrijfster en schreef daarnaast cultuurhistorische en godsdienstfilosofische studies. Voor Huch lag haar individualiteit in haar geloof. God was voor haar geen verkondiger van morele wetten, maar een in de innerlijke persoon werkende kracht die de persoonlijkheid beschermt tegen de Entpersönlichung, de depersonalisering door maatschappelijke krachten. Het geloof in God verankert volgens Huch de mens verticaal: hij is niet alleen verbonden met de maatschappij, maar ook met een persoonlijke God. Safranski heeft een schitterend portret van haar geschreven dat nieuwsgierig maakt naar haar werk.
Wat volgt zijn hoofstukken over onontkoombare grootheden van de vorige eeuw, Jaspers en Heidegger. Safranski neemt meer afstand van Heidegger dan in zijn overigens magnifieke biografie van hem. Heidegger liet zich op onverantwoordelijke wijze meeslepen door zijn verering van Hitler, stelt Safranski. ‘Jaspers ist im emphatischen Sinne ein Einzelner geblieben. Heidegger, als Philosoph der Bewegung jedenfalls, eher nicht.’
De hoofdstukken over Arendt, Sartre en Ernst Jünger die volgen staan ook in het teken van hun respectievelijke gevechten tegen het nazisme. Safranski situeert Arendt als zowel een medestander als een tegenstander van Heidegger. Waar de laatste de mens ziet als een wezen dat met zijn eigen sterfelijkheid om te gaan heeft, is Arendts inzet juist om te laten zien dat de mens een wezen is dat geboren wordt, dat wil zeggen een wezen dat de mogelijkheid heeft opnieuw te beginnen. Safranski’s hoofdstuk over Arendt biedt weinig nieuws voor wie al is ingevoerd in de materie, maar is plezierige lectuur. Het hoofdstuk over Jünger is verrassender. Safranski ziet Jünger vooral als criticus van het nazisme, of beter, als een man die een evolutie doormaakte van een schrijver die met zijn boek Der Arbeiter zowat een ideoloog van het nationaalsocialisme was tot een uitgesproken criticus van het regime in zijn roman Auf den Marmorklippen.
Het hoofdstuk over Sartre beschouwt hem als iemand die zijn individualiteit ontdekte door zich politiek te engageren. Safranski gaat hier te makkelijk mee met Sartres eigen latere zelfbegrip, aangezien je toch moeilijk kunt zeggen dat de schrijver van de studies en romans uit de jaren ’30 geen zeer individuele persoonlijkheid was.
Einzeln sein is een heel ander boek dan Safranski’s grote studies die aan één denker gewijd zijn. Soms doet het verlangen naar de brede panorama’s die Safranski in die tweede soort boeken schetst. Anderzijds is lezing van de veelheid aan beknopte essays die losjes met elkaar samenhangen ook een plezier op zich – een plezier dat elke lezer met een hart voor de Europese cultuur zichzelf zou moeten doen.
Lees ook: