Camus-ig

Laatste cahiers 1951-1959

Albert Camus
Vertaald door Tatjana Daan
De Arbeiderspers, 2024

Bestel dit boek bij onze partner Athenaeum Boekhandel

 

Door Roel Meijvis

Mijn volgende boeken zullen zich niet afkeren van de actuele problematiek. Maar ik zou willen dat ze die aan zich onderwerpen, liever dan zich aan haar te onderwerpen. Anders gezegd, ik droom van een vrijere schepping, met dezelfde inhoud… Dan zal ik weten of ik een echte kunstenaar ben.

Dit citaat, afkomstig uit een brief aan een bevriende schrijver, is een van de vele fragmenten uit de Laatste cahiers 1951-1959 waarin de Frans-Algerijnse schrijver Albert Camus hardop nadenkt over een nieuwe fase in zijn schrijverschap. Camus had zijn werk opgedeeld in verschillende fases. De eerste ‘cyclus’ bevat onder meer De vreemdeling (1942) en De mythe van Sisyphus (1942). In deze fase stond ‘het absurde’ centraal. De tweede cyclus richtte zich op de ‘opstand’ en heeft De pest (1947) en De mens in opstand (1951) als bekendste werken. Beide fases bestonden uit een filosofisch essay, een roman en een toneelstuk. In de Laatste cahiers – nu voor het eerst in Nederlandse vertaling uitgegeven – lezen we zijn plannen voor een derde cyclus, die dezelfde opzet zou hebben. Deze cyclus zou er vanwege Camus’ noodlottige auto-ongeluk in 1960 nooit komen, maar door deze publicatie kunnen we ons toch een idee vormen van het soort werk waar hij van droomde.

Al op zijn 21e  begon Camus uiteenlopende aantekeningen en gedachtes over zijn leven en zijn werk op te tekenen in een serie schriften, cahiers, met toen al de bedoeling deze ooit als geheel te publiceren. Net als de onvoltooide roman De eerste man (1994) zouden deze notities echter postuum worden uitgegeven. De eerste delen in 1962 en 1964, en de Laatste cahiers verschenen pas in 1989 voor het eerst in Frankrijk. Zij beslaan de periode van na de publicatie van De mens in opstand, van het begin van de Algerijnse Oorlog en van Camus’ Nobelprijstoekenning in 1957, tot vlak aan zijn overlijden in januari 1960.

Wat we in de Laatste cahiers lezen zijn losse, dagboekachtige aantekeningen, soms paginalang en soms niet meer dan drie woorden. Vanwege dit dagboekachtige karakter dringen we door tot Camus’ meest persoonlijke biografische ervaringen en krijgen we bovendien een indruk van de schrijftafel in zijn hoofd, waar argumenten worden geformuleerd en romanpersonages geboren. Hij reageert op de actualiteit en reflecteert op zijn gemoed, dat soms euforisch gelukkig en dan weer uiterst neerslachtig is. Ook houdt hij bij wat hij leest (onder anderen Friedrich Nietzsche, Blaise Pascal en Lev Tolstoj) en doet hij verslag van zijn reizen. Zo schrijft Camus over zijn dagen in Rotterdam (‘met al zijn lichtgevende karkassen opgebouwd boven zijn kanalen’), Napels en Griekenland.

Vooral die laatste reis biedt inspiratie voor de meest prachtige passages uit deze aantekeningen. Waar het bij andere aantekeningen niet altijd even duidelijk is wat we nu eigenlijk lezen, hebben zijn beschrijvingen van de natuur genoeg aan zichzelf. Zo schrijft hij bijvoorbeeld hoe de avond valt aan de Griekse kust: ‘Abrupt wordt het water kalm. Alleen een kortaffe, logge branding. En de nacht valt over de enorme kring van bergen, en over de plotseling mysterieuze baai. De schoonheid slaapt op de wateren.’ Waar Camus met zijn werken over het absurde en de opstand vooral de duistere kant van het bestaan had gethematiseerd, wijzen de Laatste cahiers erop dat hij nu over het licht wilde gaan schrijven, over de wereld en het leven waar hij juist zo veel van houdt.

In verwijzing naar zijn plannen voor de roman, het toneelstuk en het essay waar zijn derde cyclus uit zou bestaan, noteert hij: ‘De derde trede is de liefde: De eerste man, Don Faust. De mythe van Nemesis. De werkwijze is de oprechtheid.’ In het filosofisch essay in deze cyclus zou de Griekse godin Nemesis centraal komen te staan. Nemesis komen we al tegen in het slothoofdstuk van De mens in opstand, als de godin die de hoogmoed en mateloosheid afstraft. Camus was van plan haar nu als godin van de liefde op te voeren. Hoe Camus de cyclus van de liefde precies zou hebben uitgewerkt, weten we niet. We hebben het te doen met aantekeningen als deze: ‘Nemesis. Diepe verstandhouding tussen het marxisme en het christendom (verder uit te werken). Daarom ben ik tegen allebei.’ Dat is inderdaad behoorlijk onuitgewerkt en wat dat betreft zijn de Laatste cahiers dan ook weinig bevredigend.

Wat we er wel uit kunnen meenemen, is de indruk dat Camus zich in de nieuwe fase van zijn schrijverschap nog explicieter zou durven uitspreken over ‘het leven dat triomfeert’, over schoonheid en geluk en over de liefde voor de aarde en het aardse (‘de natuurlijkheid, eerst en vooral’) en het heilige daarvan. Deze kant van Camus, die we zijn meer mystieke kant zouden kunnen noemen, ontdekken we al in zijn vroege essays over de natuur en het is deze kant van Camus die ruimte laat voor een gelukservaring die voorbij aan de taal en de rede gaat. Camus spreekt daarom elders in zijn werk ook wel van ‘een gelukzalig raadsel’.  Die mystieke kant vond zijn tegenwicht in zijn activistische en geëngageerde kant, die tot uiting was gekomen met het schrijven van De mens in opstand. Reflecterend op die publicatie schrijft hij in de Laatste cahiers:

Wat ik heb gezegd, heb ik gezegd in het belang van iedereen, en van dat deel van mij dat zich richt op het leven van alledag. Maar een ander deel van me kent een geheim dat niet bestaat om te worden onthuld – en waarmee ik zal moeten sterven.

Enkele jaren daarna nam Camus dit ‘geheim’ inderdaad mee zijn graf in. Maar niet zonder enkele sporen ervan in zijn Laatste cahiers na te laten. Deze aantekeningen zijn helaas niet meer dan sporen, waarbij het denken en de zoektocht naar de onderlinge samenhang vooral aan ons als lezer is. Toch bieden deze aantekeningen genoeg interessant en moois. Niet alleen om een idee te krijgen van waar zijn werk zich naartoe bewoog, maar ook van welk voelen en denken daar altijd al aan de oorsprong van lag.

 

Bekijk ook:

• Het interview over de Laatste cahiers 1951-1959 met Roel Meijvis in het radioprogramma Wat blijft
• De glimlach van de aarde. Het voelende denken van Albert Camus door Roel Meijvis
• Jozef Waanders’ bespreking van Camus’ Bruiloft en De zomer
Jozef Waanders’ bespreking van Camus’ Algerijnse kronieken 1939-1958