Zweig België

Het land tussen de talen

Stefan Zweig
Vertaling Els Snick, illustraties Koen Broucke

 

De schaduw van de oorlog

Door Thomas Huttinga, voorzitter Stefan Zweig Genootschap

‘Dit vermorzelde, bijna tot stof en puin verbrijzelde kunstmonument is nu de wreedst mogelijke waarschuwing voor allen die hun vaderland liefhebben, om nooit meer de heiligste bouwsels uit hun geschiedenis aan zulke moorddadige verwoestingen bloot te stellen.’ Deze zin had zomaar over de vernietigde gebouwen in Kiev kunnen gaan of over het gebombardeerde theater in Marioepol in Oekraïne, maar het gaat over een eerdere donkere episode uit de Europese geschiedenis. Zo beschrijft de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig (1881-1942) de lessen van de Belgische stad Ieper als hij in 1928 de voormalige oorlogsruïne bezoekt. Hij wordt geraakt door de sporen van vernietiging, de vele begraafplaatsen van de vele Australische, Canadese, Engelse, Franse en ook Duitse doden. De pacifist Zweig doet een oproep om deze horror, deze zinloze afslachting van dierbare mensenlevens niet te vergeten.

Zweigs bezoek aan Ieper is het sluitstuk van een onlangs gepubliceerd boek over zijn bezoeken aan België, genaamd Het land tussen de talen. Reportages uit België. Dit portret van Ieper lees je vandaag de dag toch op een andere manier, nu foto’s van kapot gebombardeerde Oekraïense steden de kranten vullen en miljoenen mede-Europeanen hun thuis moeten ontvluchten door de Russische inval. Oorlog is weer terug in het Europese bewustzijn, een ontwikkeling in de geschiedenis waarvan meerdere generaties Europeanen dachten vrij te zijn.

De reportages van Zweig, die mooi zijn vertaald door Els Snick en van beeldende tekeningen voorzien door Koen Broucke, onderbouwen de bijzondere band die de Oostenrijker gedurende zijn leven met België had. Ook is het boek voorzien van een verhelderend nawoord door Piet Chielens, de voormalig directeur van het In Flanders Field Museum in Ieper. Naast Zweigs beschrijving van Ieper bestaat het boek uit portretten van meerdere Belgische steden als Oostende, Brugge, Antwerpen, Luik en Leuven tussen 1902 en 1928.

Bij Zweigs eerste portret proef je nog hoopvolle verwachtingen van een jonge eeuw, als hij de samenkomst beschrijft van een kosmopolitisch publiek in 1902 in Oostende. De paardenrennen, de bloemenfeesten en de bruisende menigte die zich in casino’s verzamelt: het benadrukt het beeld van een periode van zekerheid, zoals Zweig in zijn autobiografie De wereld van gisteren de periode tot de Eerste Wereldoorlog beschrijft.

De Oostenrijker is van jongs af aan dan ook thuis in België en de badplaatsen zijn een vaste bestemming voor de familie Zweig. Na zijn bezoek aan Oostende in 1902 – Zweig is dan een twintiger die al druk bezig is om naam te maken als schrijver – wordt België ook een belangrijke plek in zijn intellectuele ontwikkeling. In datzelfde jaar gaat hij naar Brussel om de dichter Emile Verhaeren te ontmoeten. Verhaeren was er op dat moment niet, maar hun ontmoeting zal op een later moment alsnog plaatsvinden. Het is het begin van een waardevolle vriendschap voor de jonge schrijver, die zal voortduren tot Verhaerens overlijden in november 1916. Het gedachtegoed van de Belgische dichter is de vruchtbare bodem voor Zweigs pacifisme, kosmopolitisme en internationalisme.

In 1902 en 1904 bezoekt Zweig ook Brugge, de stad die hij omschrijft als het ‘Venetië van het noorden’. Hij beschrijft terloops de geschiedenis en het karakter van de stad. Opvallend is de Europese blik waarmee Zweig dan al naar Brugge kijkt: hij beschrijft de invloed van het beeld Madonna met kind van Michelangelo op de Duitse kunstenaar Albrecht Dürer – overigens het enige beeld van Michelangelo dat gedurende het leven van de Italiaanse kunstenaar Italië verlaat – en hij bezoekt de tentoonstelling Les primitifs flamands, een collectie die de vroege Vlaamse school bij elkaar brengt.

Het jaar 1914 zal niet alleen een ingrijpend jaar van verandering worden voor de Europese geschiedenis, maar ook voor het bewustzijn van Zweig. In dat jaar bezoekt hij Luik, Leuven en Antwerpen. In zijn portret van Leuven lijkt op de achtergrond de dreiging van de Eerste Wereldoorlog duidelijk te worden als hij schrijft over Duitse soldaten die door de straten trekken. ‘Zwarte puinhopen walmen nu op de plek waar luttele dagen geleden nog een stad onbezorgd voor zich uit lag te dromen. Ik lees het in de kranten en kan het mij niet voorstellen.’

Zweig was ook in België toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak in de zomer van 1914. Na een korte stop in Brussel om op bezoek te gaan bij Verhaeren, was hij in een kleine kustplaats toen Oostenrijk een ultimatum stelde aan Servië na de moord op Frans Ferdinand. Hij voelde de spanning in de lucht toen hij tromgeroffel in de verte hoorde, soldaten voorbijliepen en hij doorhad dat België zich mobiliseerde voor de oorlog. Waar Zweig in het begin nog grappen maakte over de passerende soldaten, verging het lachen hem snel. Eind juli in 1914 pakte hij de laatste trein terug naar Wenen. Vijf dagen later marcheerden de Duitse troepen België binnen. Op 2 augustus 1914 schreef Zweig in zijn dagboek: ‘De wereldgeschiedenis is gruwelijk van dichtbij gezien.’

De Eerste Wereldoorlog slaat een grote deuk in het Europese zelfvertrouwen, in het idee van menselijke vooruitgang en Zweigs beeld van de mens. De horrorverhalen van het front, de kolossale vernietiging en de sfeer van haat die is ontstaan tussen de volkeren, zal Zweig zijn leven lang blijven beïnvloeden. Dit betekent niet dat hij, zoals hij in zijn autobiografie schrijft, vanaf het begin af aan wordt gegrepen door het pacifisme. Ook Zweig wordt gegrepen door een patriottistische koorts en de drang om te vechten. Gelukkig wordt hij ongeschikt voor het leger verklaard en komt hij te werken in een archief in Wenen, samen met de dichter Rainer Maria Rilke. Aangemoedigd door zijn Franse vriend Romain Rolland werkt Zweig in Zwitserland aan het toneelstuk Jeremias, waarin hij zich uitspreekt voor broederschap en vrede. Het is het begin van Zweigs overtuigd pacifisme, een overtuiging die hij niet meer los zal laten.

In de jaren na de Eerste Wereldoorlog zal Zweig vanuit zijn nieuwe huis in Salzburg werken aan zijn oeuvre waarmee hij mensen met elkaar wil verbinden. Hij bouwt zijn netwerk van schilders, schrijvers en kunstenaars uit en zijn huis wordt omgevormd tot een ‘Europees huis’: namen als Thomas Mann, Maurice Ravel, James Joyce en Romain Rolland komen er op bezoek.

Als Zweig in 1928 Ieper bezoekt, is hij al een beroemde schrijver op het continent en daarbuiten: in de jaren dertig van de twintigste eeuw is hij zelfs de meest vertaalde auteur ter wereld. Zijn bezoek aan Ieper, tevens het laatste portret in het boek, gebruikt de pacifist om zich uit te spreken tegen de oorlog en de menselijke vernietigingsdrang. ‘Elke herinnering, in welke vorm en met welke bedoeling ook, dwingt het geheugen terug naar die vreselijke jaren die nooit vergeten of verleerd mogen worden’, schrijft hij over Ieper.

Nu de Russische bommen neerdalen op Oekraïense steden, komt Zweigs beschrijving van een vernietigde stad nog krachtiger binnen. De donkere vlakken in de tekeningen van Broucke lijken ineens de donkere schaduw van de oorlog te laten zien. Zweigs herinnering aan oorlog op het Europese continent is wrang genoeg weer levend geworden.

 

Lees ook:

• Bespreking van Aan de Europeanen van vandaag en morgen van Stefan Zweig
• Bespreking van Zomer van vriendschap over Stefan Zweig en Joseph Roth in Oostende
• Bespreking van Fantastische nacht en andere verhalen van Stefan Zweig